In mijn leven was de muziek mijn eerste liefde. Daarna pas leerde ik de liefde kennen zoals zij werkelijk was. Maar het was de muziek die mij keer op keer in staat stelde om uit te huilen en opnieuw te beginnen. Muziek is als de liefde zelf, ze is verslavend. Ze kan plotseling verdwijnen uit je leven, maar ze begint altijd weer opnieuw in een gedaante die nog mooier is en nog meer verslavend.
En toch, ik moet eerlijk bekennen: mijn smaak voor muziek is niet sterk ontwikkeld. De Bolero van Ravel, oké, dat gaat nog net. Maar wat daarna is gebeurd gaat vrijwel geheel aan mij voorbij. Waarschijnlijk ben als kind ooit blijven steken bij De vier jaargetijden van Vivaldi en de Egmont-ouverture van Beethoven. Hoe het ook zij, bij een concert van Mahler had ik onlangs de grootste moeite om mijn ogen open te houden. Jazz is helemaal een abaca dabra van klanken gebleven. Eigenlijk heb ik een vergelijkbare blinde vlek voor klassieke muziek als veel mensen die na het impressionisme niets meer van moderne kunst begrijpen. Maar dan anders natuurlijk: zoiets als een ‘dove vlek’ misschien. Als ik muziek hoor, wil ik beelden zien. De klanken moeten letterlijk iets ‘voorstellen’. Ik zet mijn verstand op nul en doe het licht uit in mijn hoofd. En verdomd, bij Debussy zie ik ‘de zee’, bij Dvorak ‘de nieuwe we reld’, bij Smetana ‘de Moldau’ en bij Moussorgsky een ‘schilderijententoonstelling’.
Programmatische muziek, daar hou ik van. Met andere woorden: muziek, waarbij de componist zoiets als een film voor ogen heeft gehad die hij in mijn hoofd wil afspelen. Bij puur abstracte muziek raak ik meestal al gauw in de problemen. Dan gaat het kennelijk alleen nog om een – al of niet – fraaie ordening van klanken. Een gestructureerde reeks van geluiden die via het oor je zenuwstelsel binnendringt en daar emoties teweeg brengt of iets wat daarop lijkt. Toch kunnen die emoties soms heel indringend zijn. Bij muziek is er ook niets dat de gewaarwording belemmert. Het medium is volkomen transparant. Bij het zien van een schilderij ervaar je in feite hoe het licht op een oppervlak van verf wordt terugge kaatst en vervolgens door oog en hersenen worden geïnterpreteerd als een ‘beeld’ of een ’compositie’. Muziek kent die omweg niet. In feite is muziek een universele taal, die zowel beelden als emoties heel direct kan overbrengen.
Maar is dat wel zo? Van een taal mag je verwachten, dat de samenstellende delen daarvan – of dat nu woorden of gemanipuleerde klanken zijn – een uniforme betekenis hebben. Maar hoe komt het dan, dat sommige muziek zowel bij begrafenissen als bij trouwpartijen wordt gespeeld? Wat de componist heeft bedoeld als een liefdesverklaring kan bij de luisteraar overkomen als een ode aan de dood. De emoties, die onbelemmerd door muzikale klanken worden overgebracht, zijn kennelijk nogal individueel bepaald of sterk van de situatie afhankelijk. En met de opgeroepen beelden is het helemaal een ratjetoe. De film die ik voor ogen krijg bij Moussorgski’s schilderijententoonstelling, kan een heel andere zijn dan u doorgaans ziet. Misschien dwalen we in gedachten wel in heel verschillende musea rond.
In haar boek Een verlangen naar ontroostbaarheid (1993) bekent Patricia Martelaere dat zij als kind bij het horen van de Bolero van Ravel altijd een rij kamelen zag, die door de woestijn trok. Helemaal fout natuurlijk. Je moet een hitsige danseres zien die één voor één haar sluiers afwerpt. Bij de Mondscheinsonate van Beethoven daarentegen moest de schrijfster altijd huilen zonder precies te weten waarom. Die prille muzikale ervaringen staan volgens haar voor twee elementaire theorieën over muziek: de ‘kamelen-‘ en de ’tranentheorie’. Je vertaalt muziek hetzij naar onbestemde emoties, dan wel naar welomschreven beelden. Beide theorieën gaan er van uit dat muziek een vorm van taal zou zijn, een intermediair dat ‘vertaalbare’ effecten sorteert in bepaalde regionen van het brein, een veronderstelling waarvan zij de juistheid overigens in hoge mate betwijfelt.
De muziek kent immers geen woordenboek. Emoties noch beelden zijn exact in klanken te definiëren. Maar toch, miss chien is er toch iets wat de kamelen met de tranen verbindt en niet in woorden te vatten is. In de film The story of the weeping camel (2004) spelen tranen en kamelen een bijzondere rol. Door een Mongoolse familie wordt een violist ingeroepen voor het uitvoeren van ritueel in de woestijn. Een moederkameel heeft haar kalf verstoten. De muziek verzoent de twee op magische wijze. De muzikant speelt net zolang totdat de moederkameel haar tranen zichtbaar de vrije loop laat. Direct daarna drinkt het kalf weer de melk bij haar moeder. Wat is de magie van deze muziek? Ligt er een natuurlijke taal aan de muziek ten grondslag, die de moedertaal is van alle emoties, de moeder van alle kunsten misschien?
Muziek en beeldende zijn kunst totaal verschillende uitingsvormen die wellicht toch iets met elkaar gemeen hebben. Dat ‘iets’ zou in de verte kunnen lijken op taal, op ritme en klank geïmpregneerd met betekenis. Die eventuele gemeenschappelijke gelijkenis met taal is eerder verwarrend dan verhelderend. Vooral bij abstracte schilderijen kun je de organisatie van het beeldvlak goed analyseren met be grippen, die ook op muziek toepasbaar zijn. Woorden als ‘ritme’, ‘maat’, ‘harmonie’, ’compositie’ en ‘motief doen al gauw vermoeden dat er een direct verband bestaat tussen de esthetische wetmatigheden van oog en oor. Maar woorden die je zo gebruikt zijn in feite nogal vage begrippen, die op verschillende terreinen heel andere betekenissen kunnen hebben.
Een tweeslachtig woord als ‘klankkleur’ duidt alleen maar op de onmacht van de taal zelf. De essentie van de beoogde betekenis slipt weg tussen de beide lettergrepen van het woord. Zoals een wijnkenner zich uitput in een bloemrijke, maar voor een buitenstaander meestal weinig zeggende beeldspraak, zo tekent een dirigent driftige, maar vaak onleesbare krabbels op zijn partituur om de onbenoembare modaliteiten van de muziek voor het geheugen vast te houden. De taal is niet de missing link tussen muziek en beeldende kunst. Ze is eerder iets dubbelzinnigs, een scheiding en verbinding tegelijk. Zoiets als een rivier die twee oevers voor voetgangers scheidt, maar voor zwemmers verbindt.
Maar er zijn ook voetgangers die kunnen zwemmen. Anders gezegd: er zijn kunstenaars die musiceren en musici die schilderen. Er zijn maar weinig, die zich op beide oevers begeven. Maar toch, ze bestaan. Alleen is het de vraag of je van deze dubbeltalenten iets wijzer kunt worden over de aard van de rivier. Wie de overtocht waagt heeft meestal niet zoveel te melden over wat zich afspeelt aan de overzijde. Ik vraag me af of het werk van Kandinsky er minder op wordt, als je niets zou weten over zijn zwaarwichtige theorieën over het verband tussen muziek en beeldende kunst.
Ook het oeuvre van Mondriaan blijft recht overeind voor wie niet weet dat deze kunstenaar op het laatst gefascineerd raakte door eigentijdse muziek en danste als een stijve robot met Duracel-batterijen. Uiteindelijk maakte ook hij gewoon schilderijen die je met je ogen moet bekijken. Ik hoor in ieder geval niets bij zijn New York Boogie Woogie en moet ook nooit aan die rare ‘blok-motiefjes’ denken als ik dat soort muziek te horen krijg. Tussen beeld en klank stroomt nog steeds een brede rivier en tussen tranen en kamelen ligt nog altijd een droge woestijn.