Ergens in het schooljaar 1960-1961 is deze foto gemaakt. Het is het koor met orkest van het Sint Ignatiuscollege tijdens de advents- of vastenviering. Dirigent Bernard Huijbers staat met zijn rug naar het kerkvolk dat zich beneden in de kapel bevindt. Achter het orkest staan rechts de alten met daarachter de bassen en links de sopranen met daarachter de baritons. Ik sta bij de sopranen helemaal rechts (met pijl). Ik ben 13 jaar oud en zit in klas 1B. Volgende maand zien we elkaar weer, bij onze reünie in Amsterdam. Het idee voor onze jaarlijkse samenkomst is ontstaan in 2013. Dat gebeurde bij een lezing over mijn boek Modernisme in Lourdes in de OBA in Amsterdam, waar vier van mijn voormalige klasgenoten na al die jaren aanwezig waren.
OBA Amsterdam, 14 december 2013
Psychologen spreken wel eens over het flitslichtgeheugen. Specifieke signalen uit het verleden kunnen plotseling een gedetailleerd beeld oproepen rond een bepaalde gebeurtenis, terwijl het overige uit die periode wazig en amorf blijft. Zo vergaat het me ook bij het zien van de foto van het koor op het Ignatiuscollege. Het is alsof een compleet beeld plotseling oplicht vanuit een donker ravijn en ik mezelf ver weg in de diepte zie staan. Ik weet nog wat voor een dag het was, of verbeeld ik met dat? Hoe dan ook, ik herinner me de kou ‘s ochtends vroeg, toen ik moest wachten op lijn drie bij het overstappen in de Wijttenbachstaat. Ik hoor de geluiden op de cour. Ik zie mezelf de trap op lopen. De vroegmis. Het pakje brood na afloop. Het begin van de lessen. Maar ik hoor vooral de muziek. Ik zong over Mozes die zijn volk wegvoerde door de woestijn.
Hier op deze plek voltrok zich een stukje kerkgeschiedenis. De invoering van de Nederlandstalige liturgie werd in het begin van de jaren zestig ontwikkeld door Bernard Huijbers en Huub Oosterhuis. Huijbers was muziekleraar aan het Ignatiuscollege. In 1973 verliet hij de jezuïetenorde, zoals Huub Oosterhuis dat een paar jaar eerder had gedaan. De liturgievernieuwing, waaraan zij beiden jarenlang hadden gewerkt, maakte deel uit van een veel breder proces dat ook wel het aggiornamento wordt genoemd, de modernisering het conventionele katholicisme dat werd ingezet met het Tweede Vaticaans Concilie. Huijbers en Oosterhuis waren daar al voor het concilie mee bezig. De foto laat het hoogtepunt zien van het Rijke Roomse leven dat op het punt staat zichzelf op te blazen. Het is de stilte voor de storm. Een moment van volmaaktheid dat niet langer kon voortbestaan.
Jaren geleden verklaarde Huub Oosterhuis in een interview wat hem destijds heeft bezield: ‘Waarvoor ik het liefst erkenning zou krijgen is wat ik “het demasqué van de transsubstantiatie” noem: de ontmaskering van de roomse overtuiging dat Christus werkelijk aanwezig is in het brood en in de wijn. In die opvatting is de eucharistie volstrekt onschadelijk gemaakt, de truc der trucs geworden, zonder enige politieke relevantie. Daaraan heb ik iets gedaan. Want niet het brood is het lichaam van Christus, wij, de gemeente, zijn dat. Die straalt zijn kracht uit in de wereld.’
Ik denk dat er veel waarheid schuilt in die woorden. In het begin van de jaren zestig werd door enkele jezuïeten met grote bevlogenheid gewerkt aan een radicale transformatie van het christendom. Het traditionele katholicisme was verstard tot een santenkraam van eeuwenoude rituelen, waarin de essentie van het verhaal uit beeld was geraakt. De wereldlijke kern van het christendom lag diep verborgen onder twintig eeuwen obscurantisme. Die kern, die in wezen sociaal bewogen en revolutionair van aard is, kwam even naar boven, toen er liturgische teksten werden geschreven waarvan de inhoud opeens letterlijk verstaanbaar werd.
Dat dit proces in feite uitliep op een werkelijk demasqué is tragisch. Op het hoogtepunt, waarin de transformatie zich zou voltrekken, zakte het katholicisme in Nederland als een kaartenhuis in elkaar. Ik stond erbij en keek ernaar. Ik zong alsof er niets aan de hand was. Niet bewust nog van de klap die komen zou.
Huijbers – zo lees ik op Wikipedia – overleed in 2003 op 80-jarige leeftijd in het Zuid-Franse dorpje Espeillac. Daar had hij zich jaren tevoren teruggetrokken in een huisje dat hij Contre l’Église noemde. In een interview met Trouw in 1989 zei hij: ‘Ik ben voorbij gegroeid aan God; zeker aan een persoonlijke God. Ik kan mij vreselijk opwinden over het gemak waarmee verstandige mensen van alles blijven toeschrijven aan een Gij.’
Met die ‘Gij’ werden wij wel opgevoed. Ach, dat was ooit en het was mooi. ‘Live-a-humble‘ zongen wij… Leef nederig… en Huijbers zwaaide met zijn dirigentenstokje dat het een lieve lust had. De meesten van ons leven nog steeds, maar nederig? Deze deugd bestaat niet meer, zo lijkt het. Mijn vader placht nog wel eens Paulus te citeren: ‘Als ik wil roemen, wil ik roemen op mijn zwakheden.’ Maar mijn vader is ook al 56 jaar dood en begraven. Een heel leven is inmiddels voorbijgaan. Dat was de tijd van de teloorgang van de nederigheid.