vannacht zag ik het wrak van een gigantisch schip. het was bedolven onder roest koraal en alle schelpen van de oceaan het was daar akelig en diep de plaats waar ik ooit heen zal gaan
ik zag een hoofd met holle ogen voor op de boeg van die verlaten boot een bronzen kop, vergroeid met moeder aarde de baby op de bodem was al jaren dood
er klonk een melodie, door niemand nog gehoord, ontketend als het kind dat ooit een moeder baarde nu rest daarvan nog slechts een enkel woord
god, maar wie is god, alleen van liefde wil ik spreken
jij koningskind van dodenkou wat lig je daar toch vredig in de zee vondeling en vaargezel met wie ik was bevriend getallen wil ik wisselen met jou als nummers van de telefoon
ik zal je zeemansgraf bestormen met liefde, haat en hoon die je verdient