Het verhaal van mijn blokkades

Lang geleden kreeg ik een wijze raad van een oude man die nog jong van hart was. Hij raadde me aan om alles op te schrijven wat mij in mijn leven in de weg heeft gestaan. Een verhaal dus over alle dingen die mij belemmerd hebben om te doen wat ik diep in mijn hart had willen doen. Kortom, het verhaal over mijn blokkades. Hij had begrepen dat ik graag mijn aandacht eens op één ding zou willen richten. Soms noemde hij mij ‘de dolende ridder’. Ik vond dat een benaming waar ik wel vrede mee kon hebben. Een dolende ridder doet me denken aan Don Quijotte. Dat is misschien wel de grootste romanfiguur uit de geschiedenis, terwijl hij niet was bedacht om dat te worden. De figuur Don Quijotte was oorspronkelijk een parodie, een karikatuur op de in verval rakende ridderverhalen. Soms is een karikatuur zo scherp dat hij zijn doel voorbijschiet en zelf een nieuwe werkelijkheid wordt.

Het liedje ‘Sylvia’s mother’ van Dr. Hook is een geniale smartlap die eigenlijk satirisch was bedoeld, als een parodie op alle smartlappen. Het liep anders. Het liedje werd onmiddelijk een wereldhit en is inmiddels al decennialang een evergreen. Ik wil maar zeggen, je kunt heel goed raak schieten door je doel voorbij te schieten. Ook verspilling kan heilzaam zijn. Je kunt zelfs triomferen in een mislukking. Je hebt glorieuze verliezers en de overwinaars van Pyrrhus. Elk nadeel heeft zijn voordeel, zei Cruijff al, maar ik dwaal af.

Over de wijze raad had de oude man goed nagedacht. Zelf was hij dertig jaar daarvoor opgehouden om allerlei dingen tegelijk te doen. Hij richtte zich voortaan op één ding. Met die ene activiteit, die zich sindsdien al dertig jaar dagelijks voortzette in de tijd, had hij inmiddels tot ver buiten de landsgrenzen bekendheid verworven. Daar was het hem overigens niet om te doen. Zijn bedoeling was het om aan te tonen wat één mens in zijn leven tot stand kan brengen. De tijd zelf werd ingezet in een gevecht tegen de tijd. Of beter gezegd, in een gevecht om te ontsnappen aan het tijdverslindende nu dat je altijd weer weerhoudt om te doen wat je kunt doen. Soms kun je tijd stelen van de tijd zelf. Er is geen creatievere tijd dan gestolen tijd.

Deze ontsnappingstruc was mooi bedacht, maar ik was bang dat deze ingenieuze strategie niet aan mij is besteed. Toen ik terugfietste naar huis na mijn bezoek aan de oude man, schoot mij het verhaal te binnen over een heilige monnik dat mij als kind ooit is verteld. Op een dag kwam deze monnik de dood tegen, die hem zei dat hij de volgende dag zou terugkeren om hem te halen. Terug in het klooster deed de monnik verslag van deze merkwaardige ontmoeting aan de abt die geschokt reageerde. ‘Wat ga je nu nog doen?’, vroeg de abt. ‘Wat moet je allemaal nog rechtzetten of ondernemen in die ene dag die je nog rest?’ De monnik zei: ‘Ik ga doen wat ik elke dag doe. De dood mag komen wanneer hij wil, maar ik ga mijn dagindeling niet veranderen.’

Ook deze vrome onthechtheid lijkt me niet iets voor mij. Als ik vandaag uit de mond van Magere Hein een dergelijke onheilstijding zou vernemen, zou ik als de bliksem een aantal voorzieningen treffen. Bijvoorbeeld dat formulier van de begrafenisverzekering eindelijk eens op de bus doen. Of misschien zou ik een levensverzekering afsluiten. Ik ben per slot van rekening geen dief van mijn eigen portemonnee. Bovendien, zo vraag ik me af, is het omgekeerde niet even waar? Is het niet zo, dat ik elke dag doe, wat ik moet doen, omdat ik denk dat ik dat moet doen. Terwijl ik zelden doe wat er werkelijk gedaan moet worden. Kortom, ik zit mezelf in de weg.

Toch bleef de wijze raad van de oude man in mijn hoofd rondspoken. Het verhaal over mijn blokkades, wat moet ik daarmee? Waarom zou ik alles op papier zetten wat een belemmering is geweest? Het lijkt een fraai gevonden list om uit je eigen kerker te ontsnappen. Een creatief therapeut van de Mesdagkliniek vertelde mij ooit een verhaal over een model-gevangene, die maanden bezig was met het snijden van een totemplaat uit een dode stam van een boom. Op de dag dat hij zijn karwei had geklaard bleek opeens dat de modelgevangene was ontsnapt. Hij had de totempaal als ladder gebruikt om weg te komen uit het bovenraam van het handenarbeidlokaal. Wat als therapie was bedoeld, werd zo op geniale wijze misbruikt als trap naar de vrijheid. Kortom, redding dient zich aan waar hij het minst wordt verwacht. De Chinese wijsgeer Sun Tzu scheef in zijn boek De kunst van het oorlogvoeren het volgende:

‘Hoe kritiek de situatie en de omstandigheden ook zijn, wanhoop nooit. Wanneer voor alles gevreesd moet worden is het noodzakelijk nergens meer bang voor te zijn. Als je omgeven bent door alle gevaren is het niet nodig er nog één te vrezen. Als je zonder enige hulp komt te zitten, moet je alleen nog rekenen op eigen vindingrijkheid. Als je verrast wordt is het noodzakelijk de vijand zelf te verrassen.’

Fraaie woorden die er allemaal op neer komen om van de nood zelf, juist als hij het hoogst is, een deugd te maken. De kunst van het oorlogvoeren, zo dacht ik bij mezelf, is de kunst om je vijand bij de neus te nemen. Maar waar zit die vijand? Hoe kun je hem zien en herkennen? ‘Suppose there was a war, and nobody came‘, schreef Mark Twain. Misschien is de grootste misvatting wel dat er überhaupt een vijand bestaat. Dat wil zeggen: iemand buiten mij die mij kwaad gezind is en uit is op mijn vernietiging. De ware vijand zit in mijzelf. Het is de vijand die ik ooit naar binnen heb gesleept. Het kwaad dat ik geïncorporeerd heb. Het is dàt deel van mij zelf dat mij dwars zit in al mijn doen en laten. Het is mijn innerlijke saboteur. Mijn eigen vijfde kolonne. Het is een restant van het allereerste slagveld, waarvan de loopgraven nog steeds niet zijn opgeruimd. Elke oorlog is een oefening voor een slag die al heeft plaatsgevonden. Vanochtend ben ik begonnen met het verhaal over mijn blokkades.