In september j.l. kondigde Vladimir Poetin een gedeeltelijke mobilisatie aan van 300.000 reservisten. Als reactie daarop vergeleek Patriarch Kirill, het hoofd van Russisch-Orthodoxe Kerk, in een preek het offer van Jezus Christus met het dienen in het Russische leger en vechten voor het vaderland in Oekraïne. Beide offers zouden volgens deze patriarch de zonden wegwassen. ‘Wees niet bang voor de dood. Ga dapper je militaire plicht vervullen,’ zo hield hij de gelovigen voor. ‘Vechten voor het vaderland en het vervullen van militaire dienstplicht wast al je zonden weg. En onthoud dat als je je leven geeft voor je land, je bij God zult zijn in zijn koninkrijk en glorie en eeuwig leven je wachten.’
Anders gezegd… with God on our side. Hoe ging dat in de Tweede Wereldoorlog? Hoe is het met de christenen destijds gegaan? Zijn zij trouw gebleven aan hun morele imperatief en hebben zij Jodenvervolging aan de kaak gesteld omdat deze volledig in strijd was met de kernwaarde waar het christelijk geloof voor staat? Dat was de centrale vraag waar Jan Bank zich stelde toen hij aan zijn onderzoek begon dat zou leiden tot het boek God in de oorlog (2015). Daarbij stuitte hij onontkoombaar op de rol van Paus Pius XII, die stelselmatig zweeg over de Jodenvervolging, ook al werd hem verscheidene keren en ook van meerdere kanten verzocht om zich hiertegen uit te spreken. Deze paus koos echter voor een mystieke toewijding aan Maria, de Koningin van de Vrede.
De mysticus had de overhand gekregen op de diplomaat. In dit verband citeert Bank woorden van de jezuïet Jan van Kilsdonk, die in het begin van de jaren zestig het volgende verklaarde: ‘Als tussen 1938 en 1945 paus Pius XII, geheel gehuld in het wit en met zijn bekende gespreide armen, in een pausmobiel aan de poort zou hebben gebonsd van Dachau, Auschwitz of Theresienstadt, dan zouden velen daarbuiten en zeker daarbinnen de woorden hebben geroepen waarmee allen op die Romeinse Synode in 495 paus Galesius toejuichten: ‘Vicarium Christi te videmus!’ (Wij zien u als plaatsbekleder van Christus).’
Bij het lezen van het boek God in de oorlog dwaalden mijn gedachten andermaal af naar mijn eigen schooljaren op het Ignatiuscollege – ook in het begin van de jaren zestig – , waar onze geschiedenisleraar, mijnheer Fontaine, op indringende wijze verhalen vertelde over de oorlog. Jan Bank (1940) heeft ook op het Ignatiuscollege gezeten, maar begin jaren zestig was hij al met zijn universitaire studie begonnen. Even heeft hij nog overwogen om geneeskunde te gaan studeren, maar – zo verklaarde hij in een interview in het Historisch Nieuwsblad van juni 2000 – mede onder invloed van Fontaine koos hij uiteindelijk voor geschiedenis. Met die kennis in het achterhoofd ben ik dit boek anders gaan lezen. Op het Ignatiuscollege gaven jezuïeten als Jan van Kilsdonk en Huub Oosterhuis, maar ook Lorié vol overgave godsdienstles aan leergierige pubers. Deze school was misschien wel het ‘schoolvoorbeeld’ van de naoorlogse, roomse schuldverwerking die uiteindelijk ten onder ging in de secularisering van de jaren zestig.
In mijn laatste jaren op het Ignatiuscollege ging de elitecultuur die ons werd onderwezen zienderogen ten onder in een zich snel verspreidende massa- en jeugdcultuur. Het ontbindingsproces, dat daarmee gepaard ging, liep gelijk op met het proces van snelle secularisering, waar juist dit bolwerk van de jezuïeten, dat was opgetrokken om nog eeuwen mee te kunnen, als eerste aan ten prooi viel. Ik weet nog goed dat ik in de vijfde klas uit de mond van een jezuïet voor het eerst het woord ‘secularisering’ hoorde. Dit woord klonk bijna als ‘betonrot’. De wereld leek helemaal op orde bij de jezuïeten, zeker in het begin van de jaren zestig. Wat achter de schone schijn verborgen lag, dat wilde niemand toen weten. Het vreemde heimwee naar de extreme ordening van het leven in de vroege puberteit, dat ook mij niet vreemd is, heeft soms iets weg van een Stockholm-syndroom.
Het boek God in de oorlog gaat in wezen over een heikele kwestie. Hebben de christelijke kerken zich wel genoeg verzet tegen het uitmoorden van de Joden in Europa? Jan Bank lijkt zelf geen morele oordelen te willen vellen, maar hij laat de feiten voor zichzelf spreken. Het is wellicht niet toevallig dat in bovengenoemd citaat dat morele oordeel aan een ander wordt overgelaten, in casu zijn oude godsdienstleraar pater van Kilsdonk S.J.. Van Kilsdonk heeft sinds het begin van de jaren zestig het hiërarchisch systeem van de Rooms-Katholieke Kerk meerdere malen ‘fascistoïde’ of ‘een beetje fascistisch’ genoemd. Woorden die hem een berisping vanuit het Vaticaan opleverden. Wellicht was Van Kilsdonk op de hoogte van het feit dat Hitler dezelfde mening was toegedaan, overigens niet alleen over de hiërarchie van de Katholieke Kerk, maar ook over de strakke organisatie van de jezuïetenorde. Tegenover Rauschning verklaarde Hitler: ‘Vooral van de jezuïetenorde heb ik veel geleerd. Lenin deed dat trouwens ook, als ik mij goed herinner. Iets magnifiekers dan de hiërarchische orde van de Katholieke Kerk heeft er tot nog toe ter wereld niet bestaan.Veel ervan heb ik onmiddellijk overgenomen voor de organisatie van mijn partij.
Hoe dan ook, kort na de commotie over de uitspraken van Van Kilsdonk ontstond in 1963 de geruchtmakende affaire rond de rol van Paus Pius XII in de oorlog zou hebben gespeeld. Die rel ontstond naar aanleiding van het toneelstuk van de Duitser Rolf Hochhuth. Daarna kon deze paus met terugwerkende kracht voor menigeen geen goed meer doen. De jaren zestig zorgden ook in dat opzicht voor een boedelscheiding. Hoe was het mogelijk dat ‘de plaatsbekleder van Christus op aarde’ zo vaak gezwegen had? Wat is in de Tweede Wereldoorlog de rol geweest van de Katholieke Kerk? Met die vraag voor ogen ben ik het boek God in de oorlog van Jan Bank nog eens goed gaan lezen. Biedt de waan van het geloof een buffer tegen het kwaad en in dit geval tegen de waan van het nationaalsocialisme? Als het waar is wat Chesterton ooit beweerde dat zijn geloof hem beschermde tegen elk ander geloof, dan mag je aannemen dat de ene waan een schild kan vormen voor de andere. Als iemand ophoudt in God te geloven, dan gelooft hij niet in niets, maar eerder in alles, zo ging de redenering.
Voor Bank heeft de vraag of het godsgeloof in de oorlog een buffer vormde aan de basis gelegen van een uitputtende studie over de rol die de Katholieke Kerk in de oorlog speelde, maar ook op die van de oosterse orthodoxie, het lutheranisme en het calvinisme. En dat in alle uithoeken van Europa: van Spanje tot Finland, van de Balkan tot Noorwegen. In de inleiding schrijft Bank het volgende: ‘Dat er zo’n vergelijkende synthese nog niet eerder is gepubliceerd, kan wellicht ook samenhangen met het feit dat de secularisatie in de jaren zestig van de vorige eeuw afbreuk heeft gedaan aan de relevantie van het onderwerp.’
Alweer die secularisatie in relatie tot de jaren zestig. Soms lijkt het wel of dit roerige decennium, waarin heel Nederland op de schop, nog belangrijker is geweest dan de oorlogsjaren, zeker voor de generatie van de babyboomers. Voor alle duidelijkheid: Jan Bank is geen babyboomer. Hij is zeven jaar ouder dan ik en werd geboren op de dag dat de Duitsers ons land binnenvielen, op 10 mei 1940. De latere historicus moet dit als een voorteken hebben gevoeld. In het interview in het Historisch Nieuwsblad verklaarde hij dat hij opgroeide in een ‘klein katholiek gezin, in het chique Amsterdam-Zuid tegenover het Concertgebouw.’
Werd de uiterst prudente houding van Paus Pius XII, waarmee hij erger wilde voorkomen, uiteindelijk niet het symbool voor een moreel bankroet van het Rooms-katholicisme dat zich in de Tweede Wereldoorlog heeft aangediend? Die basale vraag wordt door Bank niet gesteld, maar zijn boek roept hem wel op. Hij laat zien dat Pius XII niet de enige geweest die zich behoedzaam heeft opgesteld. Geen van de kerkelijke opperbevelhebbers van Europa heeft direct en onomwonden geprotesteerd tegen de Jodenvervolgers, zo luidt zijn belangrijkste conclusie. Maar dat wil niet zeggen dat er uit zijn boek een eenduidig beeld oprijst. Het hing er sterk vanaf welke rol de Duitse bezettingsmacht opeiste of juist overliet aan bondgenoten en welke ruimte aan de kerkelijke instituties nog geboden werd.
Toen ik het boek God in de oorlog had dichtgeslagen, stelde ik met verwondering vast dat de auteur ook nergens had verwezen naar de Hitler-studie van Fontaine De onbekende Hitler (1992). Als de veronderstelling van Bank serieus valt te nemen, dat de secularisatie van de jaren zestig mogelijk afbreuk heeft gedaan aan de relevantie van het onderwerp ‘God in de oorlog’, dan zou op zijn minst een minimale verwijzing naar zijn oude geschiedenisleraar op het Ignatiuscollege op zijn plaats zijn geweest. Het was immers juist Fontaine die wilde aantonen de naoorlogse secularisatie onze blik op de Tweede Wereldoorlog heeft vertekend. In zijn boek over Hitler spreekt Fontaine over de geschiedenis als een ‘positivistisch, rationalistisch en geseculariseerd bedrijf’.
Deze vertekening van de blik onder invloed van de secularisatie heeft zich niet alleen aangediend in de geschiedschrijving – en vooral in de geschiedschrijving van het recente verleden – maar ook op het terrein van de psychiatrie. Een waan werd iets anders dan voorheen op het moment dat de religie voorgoed uit het wereldbeeld verdween. Mijn eigen waanwereld in de jaren zestig had alles te maken gehad met die plotselinge verdwijnen van de religie. Nu moest ik constateren dat de historicus die misschien het laatste woord had willen zeggen over rol van God in de oorlog, zijn eigen leraar geschiedenis opzij schoof, die hem als geen ander voor dit gevaar van een vertekening van de blik had kunnen waarschuwen.
Uiteindelijk besloot ik Jan Bank een mail te sturen met de vraag waarom hij Fontaine niet heeft genoemd, zelfs niet in een voetnoot. Bank liet weten dat hij goede herinneringen bewaart aan zijn vroegere leraar geschiedenis. Fontaine was in zijn ogen een bijzondere docent die hij ook nog regelmatig heeft ontmoet. Volgens hem zou Fontaine later vooral door zijn assistent Willem Otterspeer in de media enigszins bekend zijn geworden. Maar eenmaal op de universiteit werd hij overvleugeld door Jacques Presser die indrukwekkend college kon geven en bij wie Bank zelf uiteindelijk is afgestudeerd.
‘With God on our side’, zo gaat het in elke oorlog. Het christendom blijkt in geen enkele oorlog een gewaarborgd kompas te hebben geboden voor het morele handelen. Omgekeerd heeft het geloof juist in benarde oorlogsjaren jaren voor velen een houvast geboden, al was dat misschien vooral als vluchtoord voor het verlangen naar normaliteit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zaten de kerken in Nederland vol, niet in de laatste plaats omdat men daar een ander geluid kon horen, een geluid dat zicht bood op een nieuwe wereld in een tijd dat de oorlog voorbij zou zijn. Dat perspectief is na de secularisatie en de ontzuiling goeddeels verdwenen. In deze tijd van doorgeschoten individualisme, complottheorieën en viruswaan kan ook het godsgeloof geen buffer bieden voor de individuele waan. Maar een collectief beleden geloof kan het wel helpen om de gekte in het koortsige brein van het individu in toom te houden. Daarmee is niet weerlegd dat ook het godsgeloof voor een wankelmoedige geest een basispatroon kan bieden waarop een individuele waan zich kan ontvouwen.