‘Of het door de stilte kwam, die een lijfelijke spanning bij mij begon op te roepen, weet ik niet, maar een andere drang deed zich gevoelen, die ik niet kon wederstaan: ik opende mijn gulp, trok mijn reeds half tot vuurbereidheid verheven liefdesdeel te voorschijn en begon, terwijl ik de Moeder Gods strak aankeek, het snel te beroeren. Neen, dat was toch te precair: hoe devoot en zedelijk geboden mijn handelen ook mocht zijn, het kon door ontdekking en wanbegrip tot nodeloze schaamte leiden, en ik propte mijn tot volle wasdom gekomen deel wederom snel weer achter slot en grendel. ‘Neem mij niet kwalijk’, mompelde ik, waarbij ik opeens, diep in mijn hart, besefte dat mijn verontschuldiging niet het tonen maar veeleer het uit lafheid wederom wegstoppen van mijn liefdesdeel gold.’
Aldus Gerard Reve in Moeder en Zoon (1980). Opmerkelijk in deze passage is niet zozeer de openlijke masturbatie voor een Mariabeeld – in dit geval het beeld van de Onze Lieve Vrouwe ter Nood in Heiloo – maar het gebruik van het woord ‘schaamte’. De schaamte waar Reve gewag van maakt heeft niet betrekking op deze, op het oog scabreuze, maar in de ogen van Reve ‘devote en zedelijk geboden’ handeling, maar de mogelijke ontdekking ervan. Daarmee legt hij een wezenlijk kenmerk van het fenomeen schaamte bloot. Je schamen doe je niet voor jezelf, los van anderen, maar alleen als een daad, die je liever verborgen wilt houden, door een ander wordt ontdekt. Schaamte is dus onlosmakelijk verbonden met onvrijwillige openbaarheid. In je eentje kun je je niet schamen. Harry Mulisch heeft eens beweerd dat ieder mens zich de ogen uit zijn kop zou schamen, als voor iedereen zichtbaar zou worden wat hij 24 uur per dag allemaal deed, maar dan ook minuut voor minuut. Ieder mens heeft een schemerzone die niet voor de buitenwacht bestemd is. Die zone wordt afgeschermd zodra hij door een ander betreden dreigt te worden. Schaamte is een emotionele muur die het individu beschermt voor de totale openbaarheid. Een volledige transparantie zou het leven onleefbaar maken.
En toch lijkt er in de huidige cultuur een tendens gaande naar volledige transparantie. We willen tegenwoordig alles van de ander weten. Zelf de intieme beslotenheid van een eerst-hulp-behandelkamer is niet meer veilig voor het oog van de camera. Een paar jaar gelden velde een bestuursvoorzitter van een ziekenhuis geen schaamte toen hij een commerciële televisiemaatschappij toestemming gaf om onder het mom van voorlichting en educatie loerende camera’s aan het plafond te installeren. De schaamte lijkt een verdwijnend fenomeen te worden. De hedendaagse mens heeft last van digitale incontinentie. Hij twittert zijn intiemste gedachten, zet zijn familiefoto’s op Facebook of schrijft – zoals ik – dagelijks een weblog over alles wat hem bezig houdt. Dat gebeurt ogenschijnlijk schaamteloos. Er is in ieder geval geen natuurlijke barrière die dit soort ontboezemingen nog kan tegenhouden. Of is dat slechts schijn? Zijn de barrières van de schaamte alleen maar aan het verschuiven? Is er soms een grootscheepse herverkaveling aan de gang tussen enerzijds het privédomein van schaamtevolle gevoelens, gedachten en handelingen, en anderzijds de oprukkende oceaan van digitale openbaarheid?
Enige tijd geleden zag ik de filosoof Safranski op televisie. Hij sprak uiterst helder over een passage in het boek Sein und Zeit, waarin Heidegger – als hij schrijft over de dood – de subtiele mechanismen ontrafelt, waarmee het onpersoonlijke ‘Men’ van de hedendaagse mens het eigene in zichzelf teniet doet in de steeds groter wordende drang naar openbaarheid. Safranski onderscheidde het eigene van het authentieke. Het eigene is geen authentieke kern die overblijft als je het innerlijk afpelt als een ui. Het eigene zou eerder de volle overgave zijn, waarmee het zelf zich in de wereld stort. Wat betekenen deze woorden, als je de hedendaagse wildgroei van digitale openbaarheid in ogenschouw neemt? Elke dag weer probeer ik iets van mezelf openbaar te maken. Is dit soms ook een subtiel mechanisme van het ‘Men’, dat ik het meest private in mijzelf laat wegschieten, juist als ik het hier op mijn weblog aan iedereen wil laten zien?
Misschien bestaat er naast de schaamte nog wel een ander natuurlijke aandrang, namelijk de onweerstaanbare behoefte om de barrière van de schaamte te doorbreken, niet alleen bij jezelf, maar vooral ook bij anderen. Misschien is cultuur wel een wankel evenwicht tussen deze twee natuurlijke driften: de schaamtevolle bescherming van wat verborgen moet blijven en de schaamteloze drang naar onthulling en ontluistering. Het zijn altijd weer de onhebbelijke mensen, de onruststokers, de treiteraars, de pestkoppen en etterbakken die het domein van de schaamte opzoeken en blootleggen voor iedereen die het weten wil. Zij schenken er een groot genoegen in om de schaamte uit te dagen en te tarten. Zij zijn de smaakmakers van de cultuur. Sterker nog, cultuur kan allen ontstaan door een voortdurend spanningsveld van schaamte en schaamteloosheid. Die spanning kan alleen blijven voorbestaan als de schaamte zo nu en dan op schaamteloze wijze wordt ontkend en genegeerd. Kortom, schaamteloosheid is niet een bedreiging, maar juist de motor van de cultuur.
Toen ik nog jong was heb ik jarenlang geworsteld met een grote verlegenheid. Ik kreeg al een rode kleur als iemand naar mij wees. Met schade en schande heb ik gaandeweg begrepen dat het de schaamte was die mij dwars zat. Maar schaamte waarvoor? Grote psychologen hebben in alle toonaarden gewezen op het belang van het doorbreken van schaamte. De psychoanalyse van Freud was in feite een systematische aanval op de citadel van de schaamte. Vaak gaven psychologen zelf ook het goede voorbeeld. Carl Gustav Jung bijvoorbeeld was een onhebbelijk mens die zich tegenover anderen vaak schaamteloos gedroeg. Hij domineerde zijn omgeving en zelfs mensen die hij graag mocht kon hij bruuskeren door zijn impertinente gedrag. In het begin van de jaren twintig placht hij omringd vrouwelijke aanbidsters de Psychologische club in Zurich te betreden. Wat zich daar afspeelde beschrijft Deirde Blair, de biografe van Jung, als volgt:
Jung bedacht een spel met de naam ‘Halleluja’ waarbij alle leden in een kring stonden en een grote zakdoek met knopen naar elkaar moesten gooien terwijl ze persoonlijke schuldbekentenissen riepen of iets gênants opbiechtten of iets beschuldigends zeiden over het lid naar wie ze de zakdoek toe wierpen. Wie hem niet opving of niet snel genoeg een beschuldiging wist te bedenken om hem weer verder te gooien, was af. De meest introverte leden haatten dit spel, maar durfden niet te weigeren. Hierdoor moest de avond goed van start gaan, maar het had juist het tegenovergestelde effect op de deelnemers, omdat er na afloop te gegeneerd of te beschaamd waren voor oogcontact of een andere vorm van communicatie. Jung vond het spel echter leuk, dus gingen ze ermee door.
Het zou goed zijn als een dergelijk spel voortaan wordt ingevoerd op elk verjaardagsfeest dat door alle betrokken als een sociale verplichting wordt ervaren. En anders wel bij bestuursvergaderingen van bedrijven en instellingen. Het zuivert de lucht en maakt de weg vrij voor openheid en transparantie. Noodzakelijke verandering wordt niet zelden belemmerd door schaamte. Achter de schaamte gaat vrijheid schuil. Elke poging tot emancipatie stuit op een barrière van schaamte. Alleen schaamte staat de mens in de weg om volledig zichzelf te zijn. Toen hij het paradijs verliet, kwam de schaamte tevoorschijn. De schaamte begon bij Adam en Eva, toen zij kennis kregen van een vermeend verschil tussen goed en kwaad. Maar wat is dat verschil als het gaat om de lichamelijke liefde? Hoe vaak is schaamte dan niet valse schaamte? In de schaamte gaat ook het verlangen schuil naar het mysterie van een volledige vervulling. Het paradijs op aarde is de schaamte voorbij.
Ook voor Gerard Reve waren schaamte en seksualiteit nauw met elkaar verweven. In het voorjaar van 1963 was hij min of meer naar Spanje gevlucht. Zijn relatie met Wim Schuhmacher liep op de klippen. De uiterst strenge winter in zijn koude en lekkende krothuis in Amsterdam was een crime geweest. Hij speelde met de gedachte om zich in Spanje te gaan vestigen, maar gaandeweg de reis stapte hij daar vanaf. De gedachte aan een huis in de provincie kwam in deze ongerepte, bijna middeleeuwse omgeving als een idyllisch ideaalbeeld bij hem op. Hij noemde zelfs even Friesland in een brief aan Wimie. Die briefwisseling laat de sporen zien van zijn wanhoop. Wimie beschuldigt hem van seksuele mismaaktheid en Reve hekelt Wimie’s besluiteloosheid. Nog voor zijn vertrek naar Spanje schrijft Reve in een brief aan Wimie van 14 november 1962:
‘Je zou iets minder schaamte moeten kennen en je eigen vervoering soms absolute waarde moeten kunnen toekennen, als je begrijpt wat ik bedoel. (…) Ik wil in een heel groot bed met je liggen en je haar strelen en aan een stuk door praten tegen je als in de deinende zangen van een of andere mysteriedienst.’