Intellectuele prostitutie

Iedereen ervaart de werkelijkheid vanuit zijn eigen vooronderstellingen, denkraam, geloof of wereldopvatting. Vanuit dat gegeven is het een ijdele gedachte om te menen dat je een ander ooit van je eigen gelijk kunt overtuigen. Dat is water naar de zee dragen. Iedereen wil toch alleen maar horen wat hij al wist. Iedereen ziet wat hij al gezien heeft. Iedereen denkt wat hij al eerder gedacht heeft. Iedereen zegt wat hij ooit al eens gezegd heeft. Het leven is een voortdurende herhaling van een voorstelling die nooit heeft plaatsgevonden. Of omgekeerd: het leven is een generale repetitie voor een première die er nooit van zal komen. Wie zei dat ook al weer? Ik dacht Gerard Reve bij het graf van Gerard den Brabander. Maar Reve had die woorden weer van een ander. Wie was dat ook al weer? Ik moet het nazoeken. Niets ligt voor de hand. De woorden willen niet vandaag. Ik was vannacht in Amsterdam, maar ik kon de weg niet vinden.

Toen droomde ik opeens van Goffe Jensma. Waarom weet ik niet. Ik las dat hij met pensioen is gegaan. Hij was boos en teleurgesteld, maar wie is dat niet als hij met pensioen gaat. Op het eind krijgen we het allemaal voor onze kiezen. Jaren geleden werd ik gevraagd of er ook voor voelde om in De Bres in Leeuwarden in debat te gaan met Goffe Jensma. Natuurlijk wilde ik dat, maar de vraag was alleen waarover. Eigenlijk ben ik het in alles met die goede man eens. Hij ook met mij, vrees ik. Alleen trekt hij telkens weer de verkeerde conclusies uit de wijsheid die hij met mij deelt.

Als je meent dat een Friese canon funest is voor het bevroren zelfbeeld dat eigen is aan de Friese cultuur, dan moet je natuurlijk niet in een commissie gaan zitten die die Friese canon voorbereidt, zoals hij destijds deed. Als je meent dat de Friese identiteit berust op een mythe, dan moet je daar verder over zwijgen. Als je dweept met de institutionele veldtheorie van Bourdieu, dan moet je zelf niet alchemie bedrijven door uit de teloorgang van de Friese cultuur een leerstoel voor het Fries in stand te houden.  Jensma is de incarnatie van fictieve God die nooit heeft bestaan.

In zijn boek Het rode tasje van Salverda heeft Jensma laten zien, dat het idee van een onveranderlijke Friese identiteit een mythe is die ergens in de negentiende is ontstaan. Het is een product van de late Romantiek, vooral bedacht door de burgerij die zijn toevlucht nam tot een imaginair verleden uit angst om ten onder te gaan in de moderniteit. Het ideaal van de Friese cultuur werd op de spits gedreven, toen Friesland – ooit een van de kerngebieden van de Republiek van de zeven Provinciën – voorgoed in de periferie was terechtgekomen. Als je het goed beschouwt dan loopt het ontstaan van de Friese cultuur exact parallel met het ontstaan van Het Rijke Roomse Leven. Zowel de Friezen als de Roomsen trokken een burcht op tegen de moderniteit, uit angst om achtergelaten te worden op de schroothoop van de geschiedenis. Deep down vindt Goffe Jensma dat de Friese cultuur eigenlijk niet bestaat. De Friese cultuur is een product van wat de historicus Hobsbawm heeft aangeduid als ‘the invention of tradition’.

In het historisch besef van veel Friezen vloeien feit en fictie moeiteloos in elkaar over. Wie een scherpe grens wil trekken tussen Dichtung und Wahrheit komt al gauw in de verleiding ook de eigen verbeelding wat meer ruimte te geven. Vandaar ook dat  Jensma een bijzondere belangstelling heeft ontwikkeld voor Friese falsificaties met de grootse falsificatie voorop: Het Oera Lindaboek. Friezen knielen alleen voor God, zo wordt wel eens beweerd. Jensma knielt alleen voor zijn ‘gemaskerde God’, een God die niet meer bestaat, nooit heeft bestaan. Goffe Jensma is zelf het goddelijk masker geworden dat ons behoedt voor de afschuwelijke gewaarwording dat daar niets meer achter zit.

God is dood. De Friese identiteit bestaat niet. De grote verhalen zijn voorbij, maar Jensma blijft vertellen over de teloorgang van één groot verhaal, dat alle ander verhalen overbodig maakt. Dat verhaal is zijn alibi, de legitimatie van zijn bestaan. Hij is een lege huls die ons wil ons wil doen vergeten dat er niets dan leegte is. Welnu, als je dat allemaal zo is, dan moet je natuurlijk verder je mond houden. Zwijgen, and the rest is silence…. Wat had je dan nog te doen als bijzonder hoogleraar Friese taal- en letterkunde. Daar kwamen niet eens studenten op af. Jensma was dan ook een professor zonder studenten.

Eigenlijk is hij een goeroe zonder volgelingen, een dominee zonder God. Hij doceerde een taal, waarvan hij wist dat hij stervende is. Maar juist dan komt er altijd een tegenbeweging op gang. Die gedachte is niet zo origineel. Al in 1927 ontmaskerde Carry van Bruggen in haar boek Hedendaags fetisjisme de eerbied voor de moedertaal als een ‘de absurde distinctiedrift van een klasse.’  Die distinctiedrift slaat op hol als je professor wordt in een stervende moedertaal. Maar dat niet alleen, Jensma onderzocht een cultuur, waarvan hij wist dat die op een fictie berust. Hij deed dat met verve, want juist met dat stervensproces kon hij zelf nog jaren vooruit. Als verloskundige van het moeizaam proces van de Friese ontzuiling was hij de begeleider bij uitstek van het afscheid van het laatste geloof.

In dat opzicht doet Goffe Jensma me denken aan wijlen pater Van Kilsdonk. Die predikte in de jaren zestig een heel nieuw soort katholicisme dat niet eens bestond, althans niet binnen de reikwijdte van het Vaticaan. Hij vond dat de curie-kardinalen een stelletje fascistoïde prelaten waren en kwam daarmee weg met een waarschuwing vanuit Rome. Van Kilsdonk bleef het geloof prediken waar hijzelf allang niet meer in geloofde. Ik heb Pater van Kilsdonk niet intensief gekend. Altijd bleef hij op afstand. Lopend op de cour van het Ignatiuscollege leek hij al een levende legende. Ik zocht hem niet op, behalve die ene keer, in juni 1969. Ik was al twee jaar van school af en ergerde mij aan de wijze waarop Van Kilsdonk als progressief katholiek ronddolende studenten, die met persoonlijke problemen te kampen hadden, op pastorale wijze op het rechte pad van het geloof wilde houden. Ik vertrouwde hem niet met zijn mooie praatjes ’s avond in de kroeg.

Dus schreef ik een ingezonden brief die tot mijn verbazing integraal werd geplaatst door de redactie van de Volkskrant. ‘Prostitutie’, zo heette het stuk. (zie hier) Je behoort tot een kerkgemeenschap en dan onderschrijf je ook alle idiotieën die daarbij horen, of je stapt eruit. Pater Van Kilsdonk deed geen van beide. Hij bleef rooms-katholiek, ondanks zijn felle kritiek op paus, curie en celibaat. Het is kiezen of delen, zo schreef ik. Zo niet, dan maak je jezelf schuldig aan intellectuele prostitutie. Dat is precies ook wat Goffe Jensma in al die jaren heeft gedaan. Als je niet meer gelooft in het Fries, dan stap je uit de Friese kerk, ook al kost dat dan je dik betaalde baantje. Zo niet, dan maak je je schuldig aan intellectuele prostitutie op kosten van de gemeenschap.