Delvaux in Sevilla
in 1974 behaalde ik mijn kandidaatsexamen kunstgeschiedenis. Mijn kandidaatsscriptie was gewijd aan het werk van de Belgische surrealist Paul Delvaux. Delvaux werd geboren op 23 september 1897. Op die dag kwam ook mijn vader ter wereld. Niet dat deze toevalligheid er verder iets toe doet, maar ik ben altijd gevoelig voor data geweest. Mijn scriptie had als titel De vrouw bij Delvaux. Dat had ik beter niet kunnen doen. Het geen onderwerp waarmee je kon scoren in die tijd. Sterker nog, het werd zelfs ‘incorrect’ bevonden om je met zulke burgerlijke edelkitsch bezig te houden. Bovendien was ik zo dom het werk archetypisch te gaan duiden, waarbij ik me baseerde op ideeën van Jung. Daar moest je in de neomarxistische jaren zeventig al helemaal niet mee aankomen.
Al gravend in de biografie van deze schilder stuitte ik op een traumatische jeugdervaring die bepalend is geweest voor zijn werk. De vrouwen van Delvaux, met hun bevroren lichaamshoudingen, duiden op een gefixeerd libido, zo beweerde ik met enige stelligheid. Delvaux had als kind een bijzondere band met zijn – zeer dominante – moeder die hem een panische angst bezorgde voor vrouwen in het algemeen en seksualiteit in het bijzonder. Toen zijn moeder in 1933 overleed explodeerde de verbeelding van de schilder, wat uiteindelijk een indrukwekkend oeuvre heeft opgeleverd.
De vrouw in al haar verschijningen komt bij Delvaux voort uit één type, een oerbeeld dat mythologische antecedenten heeft. Men kan zich afvragen of dit beeld van de vrouw de presentatie is van een archetype in de betekenis die Jung daar aan geeft: een collectieve geestesinhoud die in vergelijkbare vorm in mythen en sprookjes, maar ook in de fantasieën, dromen en waanvoorstellingen van de hedendaagse mens gestalte krijgt. Deze archetypen kunnen ook worden gevormd door personificaties van de vrouwelijke natuur, die voortkomt uit het onbewuste, eeuwige beeld van de vrouw, dat elke man in zich zou dragen en dat Jung de ‘anima‘ heeft genoemd. Die anima maakt zich ongemerkt meester van al wat onbewust, leeg, frigide, hulpeloos, betrekking loos, donker en dubieus is in de vrouw. Het karakter van de anima wordt volgens Jung als regel bepaald door de moeder. En als haar invloed negatief is geweest krijgt de anima gevaarlijke en destructieve trekken.
Professor Jaffé vond mijn scriptie wel aardig, maar als het aan zijn mede-examinator Franck Gribling had geleden, had ik een dikke onvoldoende gekregen, alleen al door de keuze van het onderwerp. Hoe dan ook, daarna ben ik zelf ook even gaan schilderen, enigszins in de stijl van Delvaux, met als resultaat onder meer een schilderij dat jarenlang bij mij boven de bank heeft gehangen. Een naakte vrouw loopt half dromend door de galerij van een fraai gebouw. Ze staart over een plein. Dat is de Plaza de España, een van de bekendste pleinen van Sevilla. Ik was daar in 1964 geweest tijdens een kampeervakantie met mijn ouders. Het indrukwekkende complex rond dit plein werd in 1929 gebouwd naar een ontwerp van Aníbal González Álvarez en vormde tijdens de wereldtentoonstelling van 1929 het paviljoen van Spanje. Het komt ook voor als decor in de film Star Trek. Gisteren zag ik een foto op internet voorbijkomen, waarop een schaars geklede dame is afgebeeld met een Spaanse waaier. Zij zit op het Plaza de España in Sevilla en lijkt zo te zijn weggelopen uit mijn schilderij.
Dat schilderij heeft overigens geen lang leven gehad. Begin jaren tachtig hing het wederom boven de bank, maar nu in mijn huis aan de Maria Louisastraat in Leeuwarden. Op een avond was Lode Pemmelaar op bezoek. Er werd flink gelachen en gedronken. Nadat de drank in de man was, kregen wij een stevige woordenwisseling, waarna Lode zijn bierglas in blinde woede naar mijn schilderij gooide. Ik heb het doek daarna van de muur gehaald en stukgeslagen op het hoofd van Lode. Met schilderij liep het niet goed af. Maar mijn vriendschap met Lode bleef onveranderd voortbestaan, tot aan zijn dood in 1997. God hebbe zijn ziel. Misschien waart die ziel van Lode nu rond op het Plaza de España in Sevilla.