‘De psychose is een vormprobleem,’ heeft H.C. Rümke ooit beweerd. Het gaat niet om de inhoud, maar om de patiënt uit zijn verwrongen stelsel van ideeën te verlossen en weerbaar te maken om zelfstandig het leven aan te kunnen en weer ‘baas te zijn in eigen brein’. Daar is iets voor te zeggen. Maar het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose (2011) was in feite een pleidooi om aandacht te schenken aan de inhoud van de psychotische waan, aan het waanzinnige idee dat volgens de psychoticus ten uitvoer moet worden gebracht. Het enige, wat ik na mijn psychose in 1966 van mijn psychiater te horen kreeg, was dat de inhoud van mijn psychose iets zou kunnen bevatten dat in mijn latere leven duidelijk zou kunnen worden. De opdracht, die ik had ontvangen ‘van gene zijde’ (zoals ik dat destijds ervaren heb in mijn waan), zou ik wellicht op een andere – en nog onvermoede – manier toch ooit ten uitvoer kunnen brengen. In zekere zin is dat in mijn latere leven ook gebeurd. Jarenlang heeft de gedachte in mijn hoofd rondgespookt dat ik ooit nog eens een boek moest schrijven over mijn vreemde ervaringen in de jaren zestig.
Pas na mijn vervroegde pensionering in 2007 ben ik een en ander in praktijk gaan brengen. Mijn bijdrage aan Tegen de tijdgeest (2011) en de tekst van mijn boek Modernisme in Lourdes (2013) maakten aanvankelijk deel uit van één manuscript. Het geheel was – achteraf bezien – de realisatie van mijn idee uit 1966. Ik had er alleen veertig jaar voor nodig om met de uitvoering van mijn idee te beginnen. De psychoticus laat zich leiden door de stem van de waanzin, maar kan – als het hem zo uitkomt – ook een rol spelen. Hij is dan de gek, maar speelt ook de gek. Hij volgt een stem van buiten die zijn gedrag dicteert, maar lijkt zich bewust te worden van zijn situatie en doet het voorkomen dat het allemaal maar spel is, een maskerade, een rol in een toneelstuk die op briljante wijze voor het voetlicht wordt gebracht. Dat motief duikt in allerlei varianten op in de wereldliteratuur. ‘Dit spel zegt Hamlet geeft me de ban waarin ik het geweten van de koning vangen kan. ‘
We trekken een geruststellend decor overeind van een historische of existentiële identiteit, waarin we ons niet alleen als groep, maar ook als individu veilig wanen. Maar identiteit bestaat niet. Het is een blinddoek die ons behoedt voor een gigantische leegte. Wie de moed heeft om die blinddoek af te doen ziet de waanzin recht in de ogen. Die horror dekken we af met de illusie van een gezond verstand. Ieder mens leeft immers in een burcht van illusies. Die burcht heb ik zelf al vroeg opgebouwd. In mijn pubertijd begon ik boeken te lezen om daarmee een burcht op te bouwen, waarin ik mij veilig kan voelen voor een buitenwacht die ik als bedreigend ervaar. Vijftien jaar geleden ben ik van strategie veranderd. Ik begon zelf boeken te schrijven en dagelijks een weblog bij te houden. Maar de intentie bleef gelijk: ik wil mijzelf beschermen. Willem Frederik Hermans zei het al eens. ‘Inspiratie bestaat niet. Inspiratie is angst.’ En zo creëerde ik voor mezelf een burcht van illusies die werd opgetrokken uit boeken. Boeken zijn verzamelingen van illusies.
Overigens meende Einstein dat ook het gezonde verstand een illusie is. Het gezonde verstand zou iets zijn dat ons als kind met de paplepel wordt ingegoten. Of Einstein van mening was dat er absolute verschillen tussen waan en werkelijkheid bestaan, weet ik niet. Hij heeft wel verklaard dat hij de wereld – zoals door de natuurkunde verklaard – ‘vreemd’ vond. Ook waanzinnigen vinden de wereld vaak ‘vreemd’. Waanzinnigen hebben met Einstein gemeen dat ze ‘out of the box’ denken. Waanzinnigen doen dat doorgaans altijd. Einstein zo nu en dan. Hij kon schakelen tussen het gezonde verstand en het waanzinnige verstand. Daardoor stuitte hij op verbanden en relaties die voor het gezonde verstand duister en ondoorgrondelijk zijn. Het is zoals Polonius zei tegen Hamlet: “Though this may be madness, there’s some method in it. “
Het verstand is op reeksen aangewezen, maar het gevoel op het individuele, op de schok van het tegenwoordige. Het probleem is dat ik het individuele telkens weer in een reeks probeer onder te brengen. Daarom valt het individuele voor mij slechts zelden op zijn plaats. Doorgaans verkies ik de kopie boven het origineel, het boek boven de werkelijkheid. Het boek was immers altijd beter. Het echte leven komt voor mij dan ook vaak te laat. Ieder mens wil begrepen worden. Ik ook. Ik denk altijd dat ik schrijf voor een ideale lezer. Iemand die ik ooit hoop te ontmoeten, maar die misschien nooit zal komen opdagen. Vaak heb ik het gevoel dat niemand echt begrijpt wat ik eigenlijk bedoel met wat ik schrijf. Dat ligt natuurlijk aan mijzelf, maar toch blijf ik het vreemd vinden. Niet dat dit zo erg is. Ieder mens kent op een of andere manier die ervaring.
Vaak schrijf ik over een gevoel dat veel mensen niet kennen. Noem het een religieus gevoel. Zo’n gevoel is niet echt in de mode tegenwoordig. ‘Je moet over dingen schrijven die mensen willen lezen,’ dat hoor ik mensen wel eens zeggen. Maar hoe doe je dat? Ik schrijf over dingen de mij bezighouden. Vaak schrijf ik ook over boeken. Sterker nog, ik schrijf zelfs boeken over boeken die mij bezig houden. Op de achtergrond speelt vaak de gedachte, die ooit ook door Rümke is verwoord, dat psychotische ervaringen nauwe verwantschap vertonen met de geestelijke crisis die iemand kan doormaken bij een proces van bekering of geloofsafval. Dit soort ervaringen kunnen voor het persoonlijke leven van grote betekenis zijn en na afloop een intens gevoel van verlangen of nostalgie oproepen. Mijn burcht van illusies is tevens een boekenboot vol nostalgie.