De mens is in een grot geboren en uit de schimmen, die op de wand verschijnen, droomt hij zijn wereld. Die wereld is een zee van herinneringen en aan de vloedlijn van die zee ontstaan de parabels. Het zijn de verhalen die ooit verzonnen zijn om spirituele waarheden over te brengen, zoals ook Plato’s grot een parabel was. Het zijn de verhalen die zin geven aan het leven, al was het maar door je de tragedie te doen aanvaarden dat de zin van het leven de zinloosheid is. Het is ‘de tedere onverschilligheid van de wereld’ zoals Camus het noemde.
Leven is voortdurend water naar de zee dragen. Dat betekent telkens weer iets doen wat totaal zinloos is, overbodig, absurd. Maar soms springt er een barst in de spiegel. Er ontstaat dan een minieme opening die ruimte biedt voor verwondering over al die zinloze feiten die wegstromen in een oceaan van tijd. In die kier kruipt soms ook een quasi-religieus verlangen naar een onmogelijke vervulling. Noem het liefde. Of beter nog, benoem het niet… Liefde is zo’n groot woord. Tederheid, noem het tederheid. Als we iets mogen hopen, dan is het dit. Laten we hopen dat het heelal ooit is begonnen en ooit zal eindigen met tederheid.
De hedendaagse kosmologie is – voor zover ik er iets van begrijp – puur mentale bellenblazererij. We weten niet eens of het heelal eindeloos uitdijt, ooit weer gaat krimpen of in een eindeloze fluctuatie van ontploffen en krimpen is verwikkeld. De kern is een topologisch probleem. Hoewel de relativiteitstheorie voorspellingen doet over de krommingen van de ruimte kan ze geen topologie vaststellen. En dat zal toch moeten gebeuren, anders weten we niet waar we het over hebben. Hoe zit het heelal in elkaar gevouwen? Waar is het begin en waar het eind van al die opgevouwen dimensies? Als er al een begin en een einde is.
Het lijkt een soort eindeloos spiegelpaleis te zijn. Misschien is een van de oeroude sterrenstelsels die we in de verte zien eigenlijk ons eigen sterrenstelsel op een eerder moment in de tijd. Als dat zo is dan kunnen we wellicht ooit onszelf geboren zien worden. Als ik zeg: ‘Ik denk dus ik ben,’ ben ik het niet die dat zegt, maar iets waarvan ik denk dat ik dan ben. Maar in feite hoor ik de echo van mijn eigen geest en denk ik dat ik dat zelf ben. Maar ook mijn geest is slechts een echo. Die echo keert telkens weer terug, zoals je je eigen naam terughoort als je die roept in de diepe holte van een put. Alles keert eindeloos terug als een echo. Misschien had Nietzsche dus toch gelijk met zijn eeuwige wederkeer. We leven in het hier en nu als een ‘ik’, maar kijken naar onszelf in de verte, stervend in een uithoek van het heelal.
Of zoals de astronoom Janna Levin het formuleert:
‘Als het heelal in de richting van haar eigen beeltenis zou wegrennen, zou het beeld van haar wegsnellen en ze zou haar eigen spiegelbeeld najagen door dit verwarrende spiegelpaleis in een tergend spelletje tikkertje dat ze nooit zou kunnen winnen’ (..) ‘Het heelal is mogelijk gedompeld in een stralingsgbad, een herinnering dat de oerknal geen explosie was die vanuit een middelpunt alle kanten op schoot maar dat het middelpunt veeleer overal is.’
Overal en nergens dus. De mens staat in een middelpunt dat tegelijk overal is. Ik ben the boy in the bubble, een zwevend kosmisch embryo van pulserende uitgestrektheden. Aan het eind en aan het begin, in het midden en overal. Dat was kennelijk van begin af aan de bedoeling. Sterker nog, het is altijd al zo geweest. Sommige inflatiemodelen sluiten aan op dit antropisch principe. Alles verwijdert zich in gigantische uiteenspattende zeepbellen. Dit eindeloze uitdijen leidt tot een kluwen van inflatoire heelal-bellen die zich eeuwig zowel in het verleden als in de toekomst uitstrekken. Hoe dan ook, het heelal is een aflopende zaak. Ooit sterft alles de hittedood. Vluchten kan niet meer. We zitten op een zinkend schip.
Neem nou zoiets simpels als een WC-rol. Waarom is het WC-papier altijd op als je het echt nodig hebt? Waarom vallen boterhammen met pindakaas altijd met de pindakaas op het tapijt en niet andersom? Je kunt er eindeloos over piekeren. Net zo als de vraag of het lichtje binnen ook werkelijk uitgaat, als je de deur van de koelkast dichtdoet. Er zijn mensen die daar nachten van wakker kunnen liggen. Het is gedachtevoer voor neuroten. Maar die boterham met pindakaas is wat anders. Het schijnt een serieus vraagstuk te zijn dat voor wetenschappers aanleiding geeft tot ingewikkelde beschouwingen. Laatst las ik een verklaring waarbij werd beweerd dat de valsnelheid van de boterham verband houdt met de hoogte van de tafel. Als tafels drie keer zo hoog zouden zijn, dan zouden boterhammen met pindakaas altijd goed terechtkomen. We maken dus te lage tafels, dat is de oorzaak van het probleem.
Een andere verklaring trof ik aan in het gerenommeerde vaktijdschrift European Journal of Physics. Niet dat ik dat elke dag lees, maar mijn tandarts heeft het in de wachtkamer liggen. Iemand had het boterham-met-pindakaas-probleem doorgerekend. Als de zwaartekracht of een van de andere relevante eigenschappen van de werkelijkheid iets anders geweest was, dan had het probleem zich niet aangediend. Met andere woorden: ons heelal zit zo in elkaar, dat dergelijke dingen altijd misgaan en als er ooit iets mis kan gaan dan gaat het ook mis. Het WC-papier is altijd op, als je het echt nodig hebt. Boterhammen met pindakaas vallen nooit goed. Dat alles is de schuld van het antropomurphysch principe, een soort kruising tussen het sterke antropisch principe en de wet van Murphy.
De wet van Murphy zegt dat als er ergens iets mis kan gaan, dat ook daadwerkelijk mis zal gaan (‘If anything possibly can go wrong, it will’). Dat was ook de lijfspreuk van mijn vader, die nogal perfectionistisch was aangelegd. Hij zag altijd ongelukken al aankomen voordat ze ook maar de kans hadden om daadwerkelijk te gebeuren. Als een voorwerp vijf centimeter van de rand van de tafel stond, dan schoof hij dat steevast naar binnen toe. Mijn moeder kreeg er wel eens het heen en weer van. Dan riep ze altijd: ‘Schep vreugde in het leven, anders krijg je de mot in de maag’.
Overigens leggen veel mensen de wet van Murphy verkeerd uit. Zij denken dat hij verwijst naar een soort repeterende breuk van ongelukken. Als er iets mis gaat, dan blijft het mis gaan. Dat is een misvatting. Murphy wilde met zijn wet alleen maar aangeven, dat als binnen een complex systeem een heleboel acties achter elkaar plaatsvinden, en bij elke actie op zich iets mis kan gaan, dat je er dan donder op kunt zeggen, dat er vroeg of laat inderdaad iets misgaat. Een drukfout bijvoorbeeld in de tijd dat teksten nog met de hand werden gezet. Er is nog nooit een boek zonder drukfout gevonden. Of het overschrijven van een recept in een apotheek. Het gaat duizend keer goed, maar één keer gaat het mis, maar dan wel met fatale gevolgen.
Het antropo-murphysch principe combineert de wet van Murphy met de sterke variant van het antropisch principe, dat zegt dat het universum noodzakelijkerwijs zodanig geordend is, dat het leven mogelijk maakt. Andere universa zouden simpelweg niet kunnen bestaan. Leven ontstaat niet door een toevallige complexe situatie in het universum, maar het universum was van begin af aan zodanig geprogrammeerd dat leven ooit mogelijk zou worden. Er zijn wetenschappers die dit antropisch principe verwerpen als een metafysische misvatting. Het universum heeft immers geen doel op zichzelf en er is ook geen doelbewust ontwerp of wat dan ook aan voorafgegaan.
De meningen over deze basale kwestie zijn dus nog steeds verdeeld, ook onder natuurkundigen. Maar afgezien daarvan, er zijn dingen die moeten nu eenmaal zo zijn. Daar helpt geen God, geen Eerste Beginsel, geen Big Bang, geen neurotische vader en zelfs geen lieve moeder aan. Al moge God de ziel van mijn lieve moeder hebben. En anders wel de echo van God, want alles keert terug als een echo. Overal en nergens tegelijk…
Time for a break!