The best of both worlds
Gwan en ik, Amsterdam 1974
‘Dat de keunsthistoricus Huub Mous nocht oan ûnnocht hat, is bekend. Ek dat er him yn dizze provinsje amper thúsfielt. It is suver spitich dat er syn brea hjir fertsjinne moat. Want in man mei de talinten fan Mous fertsjinnet better as Fryslân. ‘
Aldus Bertus Mulder, in zijn hoedanigheid destijds van gedeputeerde van cultuur, in een ingezonden stuk in de Leeuwarder Courant van 27 maart 1998. Heel wat jaren geleden al weer, maar wie schrijft die blijft. Het was een Friese poging tot ironie, waar – als je het na al die jaren los van de context terugleest – toch een kern van waarheid in zat. Ik heb me nooit echt thuis gevoeld in deze provincie, dat is zo. Maar dat ik met mijn talenten iets beter dan Friesland zou verdienen, is natuurlijk klinkklare onzin. Die woorden zeggen achteraf meer over de Friese zelfhaat van Bertus Mulder, dan over een vermeende hoogmoed van mij. Je kunt het ook van twee kanten zien. Eigenlijk heb ik in al die jaren in Friesland niets anders gedaan dan dat: De dingen van twee kanten zien. Ik wilde allebei: The best of both worlds.
Met dat thuisgevoel van mij is het nadien trouwens nog redelijk goed gekomen. Altijd als ik vanuit Amsterdam met de trein terugreis naar Leeuwarden, keert er diep in mijn ziel iets om. Twee weken geleden heb ik het nog kunnen constateren. Dit gevoel daalt neer even voorbij Meppel. Wat geweest is, is geweest en wat komen zal, zal komen. Liever heimwee dan Amsterdam. Na al die jaren voel ik me eigenlijk nergens meer thuis. Of overal thuis, zo kun je het ook zeggen. Zoals ik mijn leven niet graag nog eens over zou willen doen, zo wil ik ook niet meer terug naar waar ik vandaan kom. Non. je ne regrette rien. Ik heb het wel gehad met de Randstad. Een Fries zal ik nooit worden, maar een Amsterdammer ben ik ook niet meer. Twee keer niks dus. Of omgekeerd: The best of both worlds.
In april is het al weer 15 jaar geleden dat ik met vervroegd pensioen ging. Ik was nog pas zestig toen ik stopte met werken. De officiële datum dat ik er mee ophield was 1 december daarvoor, maar ik werkte nog een paar maanden door aan de tentoonstelling De kleur van Friesland, die op 19 april 2008 werd geopend in het Fries Museum. Ik heb die overgang van werken naar ‘niet-werken’ niet als dramatisch ervaren. Integendeel. Toen ik werkte voelde ik me altijd ‘een vrije ondernemer in loondienst’. En nu ik niet meer in loondienst werk ben ik gewoon een vrije ondernemer die voor alles de tijd neemt, vooral tijd voor mezelf. Eigenlijk voel ik me weer terug in mijn studententijd. Dat was een prachtige tijd, waar voor mij maar geen eind aan leek te komen. Ik heb in totaal 10 jaar gestudeerd, van 1967 tot 1977, en ben daarbij twee keer van studie veranderd. Tot het eind toe behield ik mijn studiebeurs. Dat waren nog eens andere tijden.
Toch is het even wennen nu al mijn generatiegenoten al jaren geleden met pensioen zijn gegaan. In de afgelopen jaren trokken veel babyboomers de stekker eruit. Sommigen gingen gewoon door met werken, alsof er niet aan de hand is. Anderen zetten de eerste moeizame stappen in het land van de krasse knarren die zichzelf moeten zien te vermaken. El kaar in april vier ik de verjaardag van mijn vriend Gwan in Groningen. Ik ken hem als sinds de derde klas van de lagere school in Amsterdam. We raakten bevriend en elke dag na school bleef ik bij hem thuis spelen, boven op de derde verdieping in de Frans van Mierisstraat, waar we hele zeeslagen naspeelden met de oorlogschepen die hij had nagebouwd.
Gwan had iets met schepen. Als klein kind was hij met de De Oranje, ooit het snelste passagiersschip ter wereld, door het Suezkanaal gevaren en zijn fascinatie sloeg over op mij. Nog jaren lang heb ik kartonnen bouwplaten in elkaar geplakt en verzamelde ik alle gegevens van grote schepen uit het verleden. Het was de tijd van ‘de grote jongen,’ de jaren waarin de grenslijnen tussen fantasie en werkelijkheid nog niet zo scherp werden getrokken als later, toen we ‘volwassen’ werden of hoe dat ook mag heten. De tijd ook waarin alles nog mogelijk was. Milles chemins ouverts, zoals in die prachtige roman van Julien Green, een schrijver die niemand meer leest.
Gwan, zijn zus Giem en ik, Leeuwarden 1962
In 1961 verhuisde Gwan naar Leeuwarden, waar ik begin jaren zestig vaak bij hem kwam logeren. We speelden voetbal op de zolderverdieping van Apotheek Tromp Visser aan de Voorstreek. Daar hadden we een doel gemaakt met oude matrassen op de vloer. In dit huis – zo las ik later – heeft in het begin van de vorige eeuw ook de jonge Slauerhoff gespeeld. Hij was als schooljongen bevriend met Pilo, de zoon van Tromp Visser. Gwan en ik zagen in die tijd erbarmelijk slechte cowboy-films in de Cinema Palace aan de Wirdumerdijk. Gwan hield van jazz. Ik niet. Maar beiden hielden we van voetbal. Samen gingen we naar heel wat wedstrijden van Ajax in de Europacup, waarvoor ik dan de kaartjes moest zien te regelen. Er is iets tussen ons dat spoort. Noem het intuïtie. Gwan is Chinees. Ik Europeaan. Misschien delen we iets wat beiden in zich hebben: The best of both worlds.
In de zomer van 1966 zijn Gwan en ik samen van Amsterdam naar Leeuwarden gelift. Onderweg viel de tas van Gwan, waar een elpee in zat van John Coltrane: A Love Supreme. Daar maakten we nog grapjes over. Aangekomen in Leeuwarden waren we nog net op tijd om de WK-finale op tv te zien tussen Duitsland en Engeland op Wembley. Dat was in de voorkamer van het huis met uitzicht op de Voorstreek. ‘Jongens waren we, maar aardige jongens’. Gwan ging psychologie studeren, maakte carrière als psychotherapeut, en is nog altijd niet van plan daarmee te stoppen. Still going strong. Voor onze generatie lijkt er soms geen sluitingstijd te bestaan.
In de jaren zestig heb ik nooit gedacht dat ik na mijn studiejaren in Amsterdam ooit nog in Friesland terecht zou komen Toen ik hier eenmaal was beland, wilde ik ook wel weer op mijn knieën terug. Maar er was geen weg meer terug. Je probeert van alles om je met je lot verzoenen, al is de gedachtegang die je daartoe moet volgen nog zo grillig en krom. Alles heeft zijn redenen in het leven, al zijn Gods wegen soms duister en ondoorgrondelijk. Mijn noodlot werd mijn bestemming. Maar ik heb nergens spijt van. Integendeel. Na al die jaren voel ik mij juist hier in Friesland soms weer helemaal terug in die eindeloze tijd in Amsterdam. Ik vraag me af of ik dat – als ik daar gebleven was – nog ooit zo had kunnen ervaren. Ik zie de dingen van twee kanten nu. Wat je zegt: The best of both worlds.