Als God in Frankrijk

scan1120001

Mijn vader en moeder in de Provence, zomer 1963

Drie keer in mijn leven ben ik in de Provence geweest. In 1963 kampeerde ik er samen met mijn ouders. We verbleven in Carpentras en Avignon en bezochten de Pont du Gard op de dag nadat de Belgische wielrenner Benoni Beheyt wereldkampioen op de weg was geworden. Het zijn soms van die rare dingen die in je hoofd blijven hangen.  Ik weet nog dat ik de Franse sportkrant L’Equipe kocht bij een kiosk vlak bij de Pont du Gard. Daar las ik het nieuws. ‘TRAHISON!’ stond er met grote chocoladeletters op de voorpagina. Rik van Looy had eigenlijk wereldkampioen moeten worden, en nog wel in eigen land. Maar Beheyt hield zich niet aan de tevoren gemaakte afspraken en sprintte hem op de laatste meter voorbij. Verraad dus. Zo kregen we dat jaar een relatief onbekende wereldkampioen. A hero just fore one day, zoals een paar jaar later onze eigen Harm Ottenbros.

In 1968 was ik in mijn eentje in de Provence, een maand lang, deels met de trein en deels liftend, met mijn tentje in de rugzak. Ik ben toen een paar dagen met een klein busje langs alle bezienswaardigheden van de streek gereden. Dat koste haast niets, twee tientjes per dag of zo. Er waren maar zes medepassagiers onder wie een wat oudere Joodse vrouw uit New York. Mrs. Ginsburgh heette ze. Ze deed een rondje Europa en was zo in de Provence beland. Mrs. Ginsburgh was al een paar jaar weduwe en ze moet steenrijk zijn geweest. Haar man was een captain of industry geweest, maar was vroeg gestorven aan een hartaanval. Ze had ook een hele mooie dochter, van wie zij een foto bij zich had die zij mij onderweg liet zien.

Ik werd op slag verliefd op haar dochter, misschien wel omdat ze zo ver en onbereikbaar voor mij was, daar aan de andere kant van de oceaan. Misschien bestond die mooie dochter helemaal niet, alleen maar op die ene foto. Mrs. Ginsburgh was heel aardig en we konden het goed met elkaar vinden. We bezochten samen de Romeinse overblijfselen in Vaison-la-Romaine en het mooie plaatsje Fontaine-de-Vaucluse. Daar wandelden we onder de platanen en lunchten samen bij het grote schoepenrad in de rivier. We spraken over Petrarca die hier ooit had gewoond. Over zijn geliefde Laura, aan wie hij vele liefdesgedichten heeft gewijd. Het was warm. We dronken witte wijn en reden verder met het busje.

Laura, zo vertelde Mrs. Ginsburgh, was zes jaar jonger dan Petrarca en hij zou haar ooit hebben ontmoet in het kerkje van de heilige Clara in Avignon. Ze werd zijn grote muze die hij altijd bleef volgen, zoals Dante zijn droombeeld in Beatrice had. Maar er waren ook geleerden die beweerden dat Laura nooit in werkelijkheid heeft bestaan, alleen in de verbeelding van Petrarca. En terwijl ik uit het stoffige raam van het busje staarde naar het landschap van de Provence dat aan ons voorbij gleed, vertelde Mrs. Ginsburgh mij over Jung, over zijn theorie van de anima. Dat is dat deel van de innerlijke psyche van de man dat met zijn vrouwelijke zijde overeenkomt en dat Jung als een archetype in het onbewuste had herkend.

Vanuit de anima, die van het beeld van zijn moeder afkomstig is, zou de man onbewust zijn ideaalbeeld van de vrouw creëren en vervolgens projecteren op wat hij tegenkomt in de werkelijkheid. Wie als man een vrouw liefheeft, bemint in feite zijn eigen droombeeld, maar niet wat hij ziet in de werkelijkheid. Daar zou Jung’s theorie in wezen op neer komen. Om wat voor reden dan ook een man een vrouw liefheeft, het is dit onbewuste proces dat onontkoombaar al zijn gedragingen zal sturen. Het ideaalbeeld van zijn anima resoneert met wat hij in werkelijkheid bij een vrouw meent waar te nemen. Het is voor een man zaak eerst een substituut-moeder op te zoeken, om zo zijn anima te activeren en daarna de ideale vrouw die bij hem past te kunnen vinden.

Ik luisterde geduldig. Mrs. Ginsburgh had een klankbord bij mij en waardeerde dat zeer. Ze was heel belezen en deed een beetje of ze mijn moeder was. Dat liet ik ook maar zo. Ze heeft me onderweg meerdere malen royaal getrakteerd. Ik was twintig en zij was achtenveertig. En het werd zomer. Het leek wel een liedje van Rob de Nijs. Toen we afscheid namen in Avignon gaf ze mij haar adres in New York, maar ik heb haar nooit opgezocht. Sterker nog, ik ben in mijn hele leven nooit in New York geweest.

Later dacht ik nog wel eens terug aan Mrs. Ginsburgh, vooral toen ik het jaar daarop de film The Graduate zag. Maar Mrs. Ginsburgh was veel aardiger dan dat loeder van een moeder in die film. De dochter van Mrs. Ginsburgh moet een droom van een vrouw zijn geweest, net zo mooi als die mooie dochter in The Graduate. Zij was de anima waar Benjamin naar op zoek was en die door de substituut-moeder geactiveerd werd. Opeens wist Benjamin (Dustin Hofman) wat hem te doen stond. Hij deed wat Petrarca deed en ging fanatiek op zoek naar zijn eigen muze, zijn eigen eeuwige geliefde.

readttt

Rasteau, 1975

Zeven jaar later, in de zomer van 1975, was ik weer in de Provence.  We brachten onze vakantie door in een huisje in Rasteau. Dat is een dorp op de top van een heuvel, even ten noorden van Carpentras en vijf kilometer ten oosten van Vaison-la-Romaine. Zo’n twintig kilometer verderop ligt Le Poët-Laval, waar Gerard Reve destijds druk aan het bouwen was, niet ver van zijn Geheime Landgoed op de berg. Maar dat wist ik toen nog niet. Ik had in die tijd helemaal niets met Reve. Onderweg reden we door Châteauneuf du Pape, een onooglijk plaatsje waar de mooiste wijnen van Frankrijk vandaan komen.

Rasteau is een idyllisch dorpje, gebouwd op een heuvelrug met uitzicht op een riviertje. Het heeft een kerkje, een begraafplaats en eindeloze wijngaarden in de omgeving. Eke dag gingen we het paadje de heuvel af, op weg naar de rivier waar forellen zwommen in de sterke stroming. Uit het slaapkamerraam kon je in de verte een kant-achtige bergkam zien, die heel toepasselijk Les Dentelles heet. En daarachter de besneeuwde top van de Mont Ventoux. Daar zijn we toen ook nog bovenop geweest. Petrarca achterna, want die beklom al zeven eeuwen geleden deze berg om daar in zijn eentje van het uitzicht te genieten. Dat was de ontdekking van het landschap, zo wordt wel beweerd.

Op de top aangekomen zag Petrarca – zoals hij zelf schrijft – de wereld aan zijn voeten liggen. Rechts de bergen van de Lyonese provincie, links de Middellandse Zee, ‘die Marseille en de muren van Aigues Mortes bespoelt, hoewel daar in beide gevallen toch een afstand van enkele dagen tussen ligt’. Dat is nog altijd zo, zoals we zelf hebben vast kunnen stellen. In de Provence staat de tijd al eeuwen stil. Ik ben er in al die jaren daarna nooit meer geweest, maar ik neem aan dat dit nog steeds zo is.

Het middagmaal in Rasteau bestond uit 16 gangen en als het onweer was losgebroken aten we slakken uit de wijngaard. Na de middagmaaltijd ging het hele dorp naar bed en ’s avonds werd de zelfgevangen forel geroosterd op een vuurtje. Rasteau heeft een goede wijn die zich Côtes du Rhône Villages mag laten noemen en onlangs zelfs de Cru-status verwierf. Maar dit dorp is in Frankrijk vooral bekend om zijn versterkte aperitief-wijn. Een beetje zoet, dat wel. Maar wie maalt daarom. Men leeft hier als God in Frankrijk.