Lopen door de Rivierenbuurt
‘Op een wonderlijke manier kenden katholieke kinderen in het Amsterdam van de jaren vijftig elkaar allemaal. Rangen of standen deden er niet toe. Het geloof bracht iedereen bij elkaar binnen de- zelfde zuil. Ze gingen naar dezelfde school, dezelfde sportclub, dezelfde kerk of anders wel hun broer of zus. Ze liepen door dezelfde straten in Oost, West of in de Rivierenbuurt met te midden van dat al de Wolkenkrabber. De Rivierenbuurt wordt ook wel ‘een schuldige buurt’ genoemd. Voor de oorlog woonden hier 17.000 Joden, van wie 13.000 de Holocaust niet overleefden. Uiteindelijk werd 75 procent van het Joodse Nederlanders gedeporteerd naar de vernietigingskampen en overleefde de oorlog niet. Het was het hoogste percentage in West-Europa. ‘
Dat zijn een paar woorden uit mijn nieuwe boek Het algoritme van de waan. Naoorlogse geschiedenis uit de ogen van een babyboomer. Een hoofdstuk daarvan heb ik gewijd aan de Rivierenbuurt. Gisteren wandelde ik weer eens door die mooie buurt in Amsterdam-Zuid. Ik wilde een paar boeken bezorgen bij mensen die hadden ingetekend. Binnenkort gaat de rest op de bus. In totaal zestig mensen hebben ingetekend en het is een hele logistieke operatie om alles op zijn plek te krijgen. Op 28 februari a.s. mag ik mijn boek presenteren met een lezing in Tresoar. Voorintekenaars die daarbij aanwezig willen zijn, kunnen hun boek na afloop meekrijgen. Inmiddels hebben zich al behoorlijk wat mensen aangemeld voor de boekpresentatie. Maar er is nog plaats. Aanmelden kan via de site van Tresoar en uiteindelijk bij mij (zie hier).
Waarom doe ik dit allemaal? zo vroeg ik mij gisteren af, lopend door de Rivierenbuurt. Ik liep door de Uiterwaardenstraat, waar ik Rutger Hauer en Monique van der Ven in mijn verbeelding voorbij zag komen. Ik liep door de Waalstraat, over het Merwedeplein… en ik zag het beeld van de jonge Anne Frank, die hier gewoond heeft, voor ze met haar familie naar het Achterhuis vertrok. De Rivierenbuurt is inderdaad een schuldige buurt. Ik ben van na de oorlog, dus ik ben onschuldig. Maar ben ik dat ook? Soms denk ik wel eens bij mezelf, dat ik altijd doe alsof. Ik doe of ik onschuldig ben, maar dat ben ik niet. Ik doe of ik nog altijd ‘katholiek’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe of ik een ‘Fries’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe of ik een niet-Fries ben, maar dat ben ik niet. Ik doe of ik een Amsterdammer ben, maar dat ben ik niet. Ik doe of ik een schrijver ben, maar dat ben ik niet. Ik doe of ik bescheiden ben, maar dat ben ik niet. Ik doe alsof ik ‘Huub Mous’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe net of ik ‘gek’ ben, maar dat ik ben ik niet.
Of anders gezegd, de ware gekte is de werkelijkheid zelf. We leven met zijn allen in de waan van de werkelijkheid. We houden de illusie in stand dat de werkelijkheid de normaalste zaak van de wereld is. De Holocaust is verleden tijd en alles wat gebeurd is is gebeurd. We trekken een geruststellend decor overeind van een historische of existentiële identiteit, waar we ons niet alleen als groep, maar ook als individu heel veilig in wanen. Maar identiteit bestaat niet. Het is een blinddoek die ons behoedt voor een diep gevoel van schuld om het bestaan als zodanig. Ooit heeft de mens de religie uitgevonden om met die knagende schuld in het reine te komen. Maar hoe doen we dat na de dood van God? Alle rituelen voor het belijden van schuld zijn voltooid verleden tijd.
Lopend door de Rivierenbuurt, dacht ik aan alles waar ik me de afgelopen tijd mee bezig heb gehouden. Twee jaar lang heb ik mij verdiept in de waan van Aldolf Hitler. Ik las Hitler-biografieën en alles wat ik over hem te pakken kon krijgen. Zo raakte ik gefascineerd door de spiegelbeeldige relatie tussen Adolf Hitler en Jezus Christus. Hitler koesterde een diepe haat jegens het Jodendom en over de vraag waarom doen nog steeds de meest uiteenlopende theorieën de ronde. Ook theologische opvattingen hebben hierbij een rol gepeeld, maar bij het voortschrijden van de secularisatie raakten die opvattingen steeds meer op de achtergrond.
In het voorjaar van 1969 liep ik een krantenwijk in de Rivierenbuurt. Lopend door die straten bedacht ik elke ochtend een gedicht in mijn hoofd en dat schreef ik dan later op de dag uit op papier. Soms bedacht ik zo’n gedicht in het Frans, want dan klonk het opeens veel mooier. Je ne suis pas coupable. Je ne suis pas coupable... die zich steeds weer herhalende woorden kwamen voor in De ballade van de onschuld, een droefgeestig gedicht met korte strofen en een strak rijmschema, dat ik had afgekeken van François Villon, wiens fraaie balladen ik destijds las in de vertaling van Ernst van Altena. Toen ik gisteren na 54 jaar wederom door de straten van de Rivierenbuurt liep, heb ik geen gedicht geschreven. Er ging wel een stroom van gedachten door mijn hoofd.