De waan van een nieuwe werkelijkheid

Wat mij in deze hysterische tijd vooral treft is het bombardement van informatiestromen dat elke dag op mij af komt, op Twitter, Facebook, per mail en op tientallen kanalen op tv.  Het zet mij keer op keer aan het denken over de vraag wat de invloed is van de media op ons zogenaamd ‘gezonde verstand’  Wat betekent het voor opgroeiende pubers dat ze zich  moeten conformeren aan allerlei euforische beelden van leeftijdsgenoten, waarmee ze via Twitter, Facebook en internet voortdurend mee geconfronteerd worden? Je voelt je eerder en in grotere mate totaal uitgesloten, als iedereen om je heen online is en zich moeilijk lijkt te voegen aan de codes van een groep? Hoe ontvankelijk is de psyche van een labiele puber of adolescent voor excentrieke ideeën die op internet worden aangedragen? Wat is de invloed van sociale media op adolescenten die plotseling amok maken en in het wilde weg om zich heen gaan schieten? Kortom, wat kun je allemaal niet voor calamiteiten veroorzaken, als je als internetgebruiker in een psychose belandt? Je leest daar maar weinig over. Iedereen is tegenwoordig overal online. Het wachten is op de eerste Wifi-psychose.

Ian en Joel Gold – broer en zus- zijn respectievelijk neurowetenschapper en psychiater in New York. Zij hebben een nieuw psychiatrisch ziektebeeld ontdekt The Truman Show Delusion, genoemd naar de film The Truman Show (1998) waarin de hoofdpersoon in een werkelijkheid leeft die bij nader inzien het decor van een soapserie blijkt te zijn. Zo raak je verzeild in een leven dat zich afspeelt voorbij het echte leven. Een dergelijk psychiatrisch ziektebeeld kan onder invloed van internet en de nieuwe sociale media wellicht in versterkte mate zich aandienen, vooral bij een leeftijdsgroep die druk bezig is met het zich vormen van een eigen identiteit, een proces waarbij van alles mis kan gaan.

Maar er is nog iets. Mensen hebben tegenwoordig vreemde verlangens. Ze willen verslonden worden door chimpansees, wegzwijmelen op kussens met oceaangeluiden of in diep in het lijf de vibraties voelen van de oerknal. Ze hunkeren naar de ritmiek van het universum die ook in de vloeistof van onze cellen mee vibreert. Daarmee wordt de transcendentie van een nieuwe betekenis voorzien, een betekenis die in de sciencefiction is geëxploreerd en nu in de technologie verwezenlijkt wordt. We staan wellicht op de drempel van een nieuwe religie van kosmische eenheid. Alles is één. Plotinus had gelijk. Er is één bron, één einde, één nu en één kosmisch wereldlichaam dat de technologie voor ons ontsluit.

In feite is er door de nieuwe elektronische media een nieuw soort transcendentie ontstaan, die maar al te gauw een hofleverancier wordt van waanideeën in een brein dat uit balans is geraakt. Transcendentie hoeft niet perse alleen te verwijzen naar een buiten-fysieke realiteit die ons bestaan te boven gaat, maar kan ook worden opgevat als een diepe trance van het lichaam zelf, waarin een kosmische verwijding zich kan manifesteren. Die omwenteling van religieuze naar seculiere transcendentie kondigde zich zo’n twee decennia geleden voor het eerst aan met de komst van de nieuwe media en kreeg vooral zijn beslag in de denkbeeldige wereld van de sciencefiction. Ruim twintig jaar geledenschreef Inez van der Spek in haar boek Eindeloze lichamen, transcendentieverlangen in de literaire en technologische verbeelding (1999) al het volgende:

‘Vanaf het einde van de jaren tachtig is virtual reality geopperd en soms bejubeld als nieuwe vindplaat van transcendentie. Met hulpstukken als data-handschoenen en speciale helmen zou de mens in oneindige kunstmatige computerwerelden tijd en ruimte kunnen overstijgen en een hogere werkelijkheid binnengaan. Sommige mensen die experimenteren met VR-technologie schromen niet om terug te grijpen op religieuze en mystieke taal om de (toekomstige) mogelijkheden ervan te beschrijven. Men spreekt over een ‘staat van genade’ , de ‘ontmoeting met het Heilige’, ‘worden als engelen, ‘communicatie met het Transcendente’, die opgeroepen worden door de ervaring van lichaamloze extase die VR zou bieden.’

De virtuele ruimte van internet houdt de belofte in van een paradijselijke oertoestand, een soort pre-oedipaal nirwana, dat voor de geest toegankelijk is, niet alleen in de diepste ervaring van het lichaam zelf, maar ook buiten de grenzen van het lichamelijk bestaan. Hoe dan ook, transcendentie in traditioneel religieuze zin opgevat heeft tegenwoordig nauwelijks zeggingskracht meer. Wij hebben het hier-na-maals vervangen door het hier-nu-maals, maar internet houdt de herinnering aan het hiernamaals in stand. We verruimen onze ziel door te twitteren, door vriendschap te sluiten op Facebook en door dagelijks een weblog te schrijven. De nieuwe media brengen ons zo in de waan van een nieuwe werkelijkheid die nog maar één een stap verwijderd is van een echte waan.

Met alle huidige communicatiemiddelen is de ruimte voor paranoïde waandenkbeelden allengs groter geworden. Sterker nog, soms benadert de werkelijkheid griezelig dicht het waanuniversum van een psychoot. Het hoeft niet zo te zijn. It ain’t necessarily so. Anders gezegd het gezond verstand is vooral gebaseerd op conventies en verhalen die ons geruststellen. De filosofie hobbelt daar maar al te graag achteraan. De waanzin kan de sluier van die conventie opeens wegrukken en ons oog in oog plaatsen met de krankzinnige werkelijkheid, het zwarte licht, de werkelijkheid zoals hij werkelijk is. De tijd bijvoorbeeld loopt misschien niet recht vooruit, maar draait – wie weet – in cirkels rond of ontspringt telkens weer in meerdere stromen. Eigenlijk is het hele leven één waanzinnige paradox en wie de waan van die paradox wil ontmantelen verdwaalt met zijn denken keer op keer in de cirkels van de waan.

Kom, dacht ik, ik schrijf een boek over het algoritme van de waan. Maar hoe kun je de waan tot object nemen van je beschouwingen nemen, terwijl de waan in je eigen subject ooit aan de dag is getreden en nu op filosofische wijze wordt opgevorderd? Anders gezegd: hoe kun je met je eigen tanden je eigen tanden opeten? Of het moet zo zijn dat het object van de beschouwingen zich gaandeweg versmelt met de beschouwer zelf. Dat het ‘doordenken over het doormalen’ uiteindelijk zelf gaat doormalen en de waan zich al schrijvende manifesteert. Niet als het algoritme van de waan, maar de waan als eindstation van de filosofie.

Kortom, het lot van Nietzsche, maar dan als stijlmiddel. Met recht kun je dan spreken van ‘een waanzinnig boek’. Maar kan dat? Gaat die paradox niet juist aan de waan voorbij? Gaat de betekenis hier niet rondtollen in een semiotisch spookdomein waar alles dubbelzinnig wordt? Sterft de filosofie hier niet juist in een laatste echo van de waan? Dat mag dan zo zijn, maar laat ik dan met Peter Sloterdijk spreken die in zijn boek Kritiek van de cynische rede (1983) het volgende schreef:

‘De droom die ik achterna loop is de stervende boom van de filosofie nog één keer te zien bloeien – met bloesems zonder teleurstelling. Rood, blauw en wit  glanzend in de kleuren van het eerste begin. Als destijds die Griekse dageraad – toen de theorie begon en toen, ongelooflijk en plotseling als alles wat helder en duidelijk is, het inzicht een eigen taal vond. Zijn wij met onze cultuur echt te oud om dergelijke ervaringen te kunnen herhalen?’

*

Voor de presentatie (met lezing) van mijn boek Het algoritme van de waan. Naoorlogse geschiedenis van een babyboomer op 28 februari a.s. is nog een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. De toegang is gratis. Voor opgave zie: de site van Tresoar