Goldstein en de kracht van het leven
Ik heb me altijd verbaasd over het simpele feit dat elke boom in de vorm van een boom groeit. Sterker nog, als je een groepje bomen bij elkaar ziet staan in een open landschap dan zie je altijd een doorlopende contourlijn die het geheel omsluit. Niet eerst een hoge boom en dan een lage en vervolgens een middelgrote en dan weer een hele hoge… nee, elke boom voegt zich qua lengte in zijn omgeving. Er zullen wel hele slimme verklaringen voor zijn. De hoeveelheid licht bijvoorbeeld voor een willekeurige boom is altijd verwant aan de hoeveelheid licht die de boom in de directe nabijheid voor zijn groei te verwerken krijgt.
Misschien zijn het ook wel wiskundige formules die deze structuurdrift kunnen verklaren. Een zwerm spreeuwen blijft ook altijd in patronen vliegen waarvan het algoritme onmogelijk in het hoofd van elke spreeuw aanwezig kan zijn. Elke spreeuw volgt zijn eigen route volgens een code die voor elke spreeuw gelijk is , maar omdat de uitgangspositie voor ieder verschillend is volgt er een steeds wisselend patroon dat in zijn steeds wisselende totaliteit een opmerkelijke ordening vertoont. Dit soort processen zijn non-lineair. Ze worden aangedreven door een oorzaak die zich op een ‘hoger’ niveau bevindt dan het niveau waarop de samenstellende delen afzonderlijk zich bevinden. Het resultaat heeft iets holistisch. Het geheel is meer dan de som der delen.
Maar er lijkt ook een doel te zijn, waarop het systeem zich richt. Een eindvorm waar het voortdurend naar op weg is. Anders gezegd, het holisme in de natuur heeft iets teleologisch. Een plant wil een plant worden, een boom een boom, een bos een bos en een mens een mens. Deze immanente structuurdrang, die in elk organisme aanwezig lijkt, wekt telkens weer verwondering. Wie ooit met aandacht de kleine vingertjes van een pas geboren baby heeft bekeken, weet waarover ik het heb. Hoe is het mogelijk dat die vijf kleine vingertjes uit één zaadcel en één eicel zijn voortgekomen? Zelfs als dit hele gebeuren stap voor stap te verklaren zou zijn – van atoom, molecuul, DNA, genen etc etc … dan blijft het een wonderbaarlijk proces waarvan het einddoel al in de kiem aanwezig lijkt.
Is er soms een ordenend principe in de natuur dat dit soort processen aanstuurt? Heeft elk organisme misschien zoiets als ‘een ziel’ in zich, een immanente eindvorm die het groeiproces richting geeft op weg naar zijn ‘natuurlijke bestemming’. Is de ziel soms een sturend beginsel dat in een levend organisme besloten ligt? is de ziel een ‘vorm’ die de materie een richting geeft. Aristoteles dacht van wel. Als zoon van een arts was Aristoteles een biologisch denker. Hij ontwikkelde als eerste een biologisch model van de ziel. Elk levend organisme heeft een doel waarnaar het wordt voortgedreven.
Maar wat is dan de eindbestemming van de mens, ‘het onbepaalde dier’ zoals Nietzsche hem noemde. Is de mens op weg naar niets, of is er toch een hoger doel dat in het ‘wezen’ van de mens – in zijn ‘ziel’ – besloten ligt. Of is het tegendeel het geval? De mens kent juist geen immanente bestemming. Moet de mens zijn eigen bestemming juist zelf ontwerpen? Sterker nog, is ‘het project mens’ het onderwerp bij uitstek van de menswetenschap. Het meest onbestemde organisme, dat de natuur heeft voortgebracht, moet voor zichzelf een bestemming ontwerpen. Misschien was dat wel een foutje van de natuur. De mens heeft als taak om zijn eigen gebrek te herstellen.
Gedachten over bestemming van de mens gaan vaak samen met gedachten over de bestemming van de geschiedenis. Toen de klassieke beschaving op zijn eind liep, zijn dat soort gedachten binnengeslopen in het christendom. Vooral Augustinus heeft de geschiedenis belast met een teleologische lading. De mens zou op weg zijn naar een eindspel in de tijd, wanneer het Rijk Gods gaat samenvallen met het Rijk op aarde. De bestemming van de geschiedenis was eigen aan een lineaire tijdsopvatting die haaks stond op de circulaire tijdsopvatting van de Grieken.
Maar met het einde van de geschiedenis kwam ook het verval van de beschaving in beeld. De geschiedenis kreeg een plot, een richting, een bestemming. Dat is wat Hegel en Marx van Augustinus hebben overgenomen. Maar de geschiedenis heeft geen ‘plot’, zo stelde Popper in zijn boek The open society and its ennemies (1945). En de mens dus ook niet. Maar dat zijn gedachten die voor velen ook in de wereld van vandaag moeilijk te aanvaarden zijn. Het lijkt nog altijd ‘natuurlijk’ voor de mens om te denken dat alles een doel heeft, niet alleen de mens zelf, maar ook de geschiedenis.
In de tijd van de wijsgerige antropologie, die nog niet zo ver achter ons ligt, werd gedacht dat ‘het project mens’ een opdracht was voor de menswetenschap. De wijsgerig antropologen beschreven organische systemen – van cel tot maatschappij – waaruit bleekt dat structuurdrift, zelforganisatie, samenwerking en interactie de basis vormen van al het leven op deze planeet en niet alleen de wetten van de jungle, zoals die ooit door Darwin waren geformuleerd. De wetenschap van de mens moest een richting hebben, een intentie, een focus, of beter gezegd een ideëel mensbeeld dat voor de mens zelf een baken kon zijn waarop hij al zijn doen en laten zich kon richten. In feite was de wijsgerige antropologie gebaseerd op het zielsbegrip van Aristoletes. Het organisme ‘mens’ had immers een immanente structuurdrift waardoor uit één eicel een lichaam voort kon komen.
Zo ook moest de mens op het niveau, dat de biologie te boven gaat, zijn eigen structuur ontwerpen, een eigen doel waarnaar hij op weg is. Een ‘doeloorzaak’ zou Aristoteles zeggen. Een mens is een gelaagd wezen, dat zich vanuit het anorganische, via het organische uitstrekt tot in het psychische. Die ‘gelaagde mens’ kan zijn wereld van binnenuit begrijpen door de organische samenhangen, die hij waarneemt en verinnerlijkt, te ordenen, te rubriceren, te toetsen aan de werkelijkheid en in grotere gehelen te plaatsen. De vraag die zich dan aandient luidt als volgt: hoe kun je op het terrein van de wijsgerige antropologie tot objectieve waarheden komen? Dat probleem vormde een onneembare barrière waarop de wijsgerige antropologie uiteindelijk gestrand is. Methodologisch was het een warboel. In de jaren zestig werd er gehakt van gemaakt. Exit het project mens.
Toch dient de vraag zich aan of de ontwikkelingen die daarna zijn gevolg niet zijn doorgeslagen in het andere uiterste. De hersenwetenschap van tegenwoordig zou een kleine injectie vanuit de wijsgerige antropologie best kunnen gebruiken. Anders gezegd: iets meer Aristoteles en iets minder Dick Swaab. Onlangs stuitte ik op het werk van de Duitse neurowetenschapper Kurt Goldstein die al voor de oorlog een opmerkelijk boek schreef: Der Aufbau des Organismus. Dit boek van Goldstein, dat in 1934 bij Uitgeverij Nijhoff in Den Haag verscheen, bleek in de bibliotheek van Tresoar aanwezig te zijn. Zo te zien nog ongelezen, als een kostbare schat uit een vervlogen tijd.
Goldstein onderzocht de herstelprocessen van zwaar gewonde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Maar ook het herstelproces van baby’s die al in hun eerste levensjaar getroffen werden door een hersenbloeding. Een volwassene, die getroffen wordt door een hersenbloeding in het taalcentrum van zijn brein, zal lange tijd moeten oefenen om elders in zijn brein opnieuw het taalvermogen te creëren. Een baby doet dat vanzelf. Kortom, er lijkt een structuurdrift in het brein aanwezig te zijn die dit soort zware blessures als vanzelf kan herstellen.
Had Aristoteles dan toch gelijk met zijn organisch begrip van de ziel? Is de transcendentie die het christendom – de navolging van Plato – buiten of boven de wereld heeft geplaatst, niet eigen aan de natuur zelf? Dat is de filosofische vraag die Goldstein oproept. Heeft de mens een doel in zichzelf, een bestemming, zoals ook de geschiedenis uiteindelijk een bestemming heeft?
Bestaat er een impliciete structuurdrift, niet alleen in de mens, maar ook in de geschiedenis of zelfs in de evolutie of de wording van het heelal? En zo ja, hoeveel messiassen en revolutie-predikers moeten er nog vermoord worden voordat die eindbestemming is bereikt? Hoe vaak moet de waarheid nog gesmoord worden in een aperte leugen? Hoeveel onrecht moet er nog worden begaan, voordat het recht zal zegevieren. Hoeveel kometen moeten er nog inslaan op de aarde, voordat alle leven op deze planeet is uitgestorven? Hoeveel zonnen moeten er nog uitdoven? Hoeveel sterrennevels moeten nog in zwarte gaten verdwijnen? En toch, wat er ook moge gebeuren aan aardse of kosmische kalamiteiten, de vraag die uiteindelijk bovenkomt is de volgende.
Zal de kracht van het leven niet altijd sterker zijn, op weg naar een eindbestemming?
Misschien is dit inderdaad zo, maar dan wel met deze kanttekening dat de mens zich deze eindbestemming niet mag toe-eigenen, want dan volgen weldra de moord en de doodslag, waarmee de geschiedenis tot nog toe bezaaid is geweest. Niet alleen omwille van welke god dan ook staan mensen elkaar naar het leven, maar ook omwille van de richting van de geschiedenis. Op weg naar het einde wisselen de slaaf en de meester elkaar af op slagvelden en strijdtonelen. We hebben wellicht een doel, maar we mogen het niet weten, laat staan daarnaar handelen. Zo bezien is het lot van de mens een tantaluskwelling. Hij weet van een bestemming die hij nooit te weten zal komen. Liefde is blind zoals ook de geschiedenis. Dat is misschien wel de kracht van dit leven. We kunnen alleen ‘in de oogst geloven’ waarvoor dit leven mogelijk dient.