De black box van het brein

‘Maar als Jim of Stephen het over het heelal hadden, bedoelden ze er het abstracte kwantumuniversum mee, doordrenkt van onzekerheid, met alle mogelijke geschiedenissen die als het ware bovenop elkaar gestapeld waren.’

Aldus Thomas Hertog in zijn recent verschenen, fascinerende boek Het ontstaan van de tijd. Mijn reis met Stephan Hawking voorbij de oerknal (2023). Het was een gelukkig toeval dat het verschijnsel mens zich aan kon dienen in een levenloos heelal dat tegelijk zwanger was van leven. Er bestaat zoiets als een complot dat het bestaan verweeft met de regels waaraan het heelal gehoorzaamt. Zo bezien is de kosmologie één grote complottheorie, waarin krampachtig wordt gepoogd God buiten de deur te houden, terwijl hij in allerlei schijngestalten voortdurend weer lijkt op te duiken. Maar het meest wonderbaarlijke is dat het heelal misschien helemaal niet bestaat, tenminste niet zoals wij denken dat het bestaat en zoals wij altijd hebben gedacht. Het heelal vormt zich in ons denken. Het heelal evolueert mede door het bewustzijn van de mens.

Als je zoiets leest kun je jezelf ook afvragen of een mens – evenals het heelal – ook buiten zijn eigen representaties kan bestaan. Die vraag staat al sinds de zeventiende eeuw centraal, sinds Descartes met zijn methodische twijfel. Descartes ontdekte een imaginair puntvormig subject in de kern van zijn twijfel (cogito ergo sum). Daarmee kwam het moderne onderscheid de wereld in tussen de res cogitans en de res extensa. Met dat onderscheid worstelen we nog steeds. Ook – en zelfs bij uitstek – als we het hebben over ons eigen brein. Ook – en misschien wel vooral – door het internet komt die vraag opnieuw op scherp te taan.

Het internet lijkt een beetje op een kwantumuniversum zoals hedendaagse kosmologen dat in de meest wonderlijke paradoxen beschrijven. Bestaan we ook buiten onze eigen representaties? De mogelijkheid om onszelf eindeloos te representeren en reproduceren op internet tast ons gevoel van identiteit aan. Door internet worden we op een schizoïde manier opnieuw vervreemd van onszelf, waardoor het probleem van Descartes terugkeert in een nieuwe gedaante. In het netwerk van representaties op internet waaraan wij ons euforisch overleveren, lijken we op een rare manier vervreemd van onszelf. Het lijkt of elke actie op internet telkens weer de komst van onze eigen dood aankondigt. We zetten stappen in een ruimte die we niet kennen, maar zelf mede creëren. Wij zijn er door niet te zijn, en zijn er niet door te zijn. 

Toch vraag ik me af of dit wel zo is. Met een parafrase op de media-theorie van Vilém Flusser waag ik het volgende te beweren. Met betekenis van een tekst op internet is iets raars aan de hand. Die tekst stroomt er van de ene kant in (de input vanuit het brein van de schrijver) om er aan de andere kant weer uit te stromen (de output in het brein van de lezer), waarbij de bewerking zelf, dat wat er binnenin het complex gebeurt verborgen blijft. Door te schrijven op internet beweegt de schrijver zich in een black box. In principe wil iedereen die iets schrijft op internet een niet eerder ontstaan verband tussen woorden creëren. Hij doet dat op internet, omdat dit medium 
hem de ideale mogelijkheid biedt om deze nieuwe verbanden in taal voort te brengen. Hij creëert hiermee voor zichzelf  mogelijkheden die niet zozeer besloten liggen in de taal zelf, als wel in het medium dat hij met internet ter beschikking heeft.

Niet de echte wereld is voor hem ‘echt’ en evenmin de computer die hem toegang geeft tot het net, maar datgene is ‘echt’ wat hij op internet voortbrengt aan nieuwe verbanden in taal. Die nieuwe verbanden in taal zijn zowel voor de schrijver als voor zijn lezer aan de andere kant van de black box ‘echt’ geworden. De virtuele ruimte van internet – en de computer die hem daar toegang toe biedt – zijn slechts voorwaarden om deze mogelijkheden tot het scheppen van nieuwe verbanden te verwerkelijken. Het gaat hier dus om een 
omkering van de betekenisvector en  niet om een verandering van de betekenis. Datgene wat nieuwe verbanden creëert – de black box van internet- is  werkelijk, en niet datgene waar de nieuw gecreëerde verbanden in taal naar verwijzen. Deze  omkering van de betekenisvector is 
kenmerkend voor het ‘internet-achtige’ karakter ven de hedendaagse werkelijkheid en voor de na-industriële wereld in het algemeen. Het internet is de boodschap. Wij zijn in internet, en internet is in ons. Maar wat zit tussen ons en internet? Wat zit in de black box van het brein?

In zijn boek Een filosofie van de fotografie (1983) herleidt Vilém Flusser de foto tot wat hij concreet is: het product van een apparaat. Dit boekje – het is slechts een essay van zo’n tachtig bladzijden – is een openbaring om te lezen. Ondanks dat het al veertig jaar gelden geschreven werd, is het nog steeds zijn tijd vooruit, omdat het een hele nieuwe kijk geeft op onze, steeds meer door media beheerste wereld. Flusser lezen is een opwindende ervaring, even opwindend als de lectuur van Ludwig Wittgenstein of Guy Debord. Een filosofie van de fotografie heeft – evenals Debords La societé du spectacle (1967) – een beknopte, zo niet hermetische structuur als de Tractatus van Wittgenstein. Dit is turbo-denken in optima firma

Vilém Flusser zet de wereld op zijn kop. Tal van vertrouwde begrippen geeft hij een nieuwe betekenis die geheel tegen je gevoel ingaat. Zijn manier van denken is contra-intuïtief, maar door radicaal door te denken vanuit een aantal nieuwe definities van ogenschijnlijk vertrouwde begrippen komt hij tot geheel nieuwe inzichten. Zijn boek over fotografie gaat in feite over alle beelden die door apparaten worden voortgebracht. Over nieuwe media dus. Maar het gaat ook over een verschuiving in de cultuur die zo essentieel is, dat hij aan onze aandacht dreigt te ontsnappen. In de geschiedenis van het menselijk denken zijn beelden ooit vervangen door teksten, maar inmiddels denken we niet meer in teksten, maar in beelden die door apparaten worden gemaakt. Of beter gezegd: we ‘worden gedacht’, want apparaten nemen de macht over.

Hoe is dat allemaal zo gekomen? Ergens in de tijd van Descartes is de mens er toe overgegaan om het model van de wiskunde als een adequate representatie van de werkelijkheid te gaan zien. Men begon te denken in getallen, in ‘bits’ informatie. Dit numerieke denken reduceert de werkelijkheid tot een denkbeeldige uitgestrektheid van nul dimensies: de wereld van het getal. In plaats van te erkennen, dat dit numerieke denken uiteindelijk niet als een definitieve structuur van de wereld kan dienen – laat staan daarmee kan samenvallen, maar hooguit op de wereld kan worden toegepast – heeft de mens de wiskunde uiteindelijk heilig verklaard. De wiskunde wérd de wereld. De vermeende mimesis van het getal is uiteindelijk de wereld zelf geworden. De wereld wordt zo geconcipieerd dat hij aan onze ratio gehoorzaamt. Dat is wat je noemt ‘de omgekeerde wereld’. Of- zoals Flusser het noemt: ‘de omkering van de betekenis-vector’.

Een vector is een begrip dat stamt uit de wiskunde en doorgaans niet met het begrip ‘betekenis’ wordt verbonden. Een vector bevindt zich in een ‘vector-ruimte’. Dat is een geïdealiseerde versie van onze alledaagse ruimte in drie dimensies, waarbij punten voorgesteld worden door hun drie coördinaten x, y en z. Een vector is een pijl met een richting, die een resultante is van twee andere pijlen. Die uiteindelijke richting van de vector-pijl in de ruimte ervaren we als vanzelfsprekend. Ook het begrip ‘betekenis’ heeft een richting die we als vanzelfsprekend ervaren. Zo verwijst het woord naar de zaak en het teken naar het betekende. En beslist niet andersom. ‘Betekenen’ is een proces dat naar buiten is gericht en niet naar binnen. Door de taal, die naar de wereld verwijst, geeft de geest betekenis aan de wereld.

Maar waar verwijst de taal eigenlijk naar? Is datgene, wat we ‘wereld’ noemen, niet voortdurend een conglomeratie van samenhangen, die – al dan niet toevallig – ‘het  geval zijn’ (zoals Wittgenstein beweerde) en op een bepaald moment vanuit een bepaalde optiek in een combinatie van woorden worden vastgelegd. De taal is in feite een soort primitieve oer-foto van de wereld. Flusser draait de richting van de betekenis om. De geest ontvangt zijn betekenis steeds meer door apparaten die betekenis voortbrengen in beelden. Een apparaat is een vorm van gematerialiseerde wiskunde en dient de mens als een soort speeltje. Maar dat speeltje verandert de werkelijkheid. Ooit is de mens immers gaan denken dat de wiskunde de ultieme structuur van de wereld is, waar alles in te vangen en te vatten is. Zo kwam ook de techniek in de wereld, het universum van de apparaten en van de machines. Zo kwam uiteindelijk ook het foto-apparaat in de wereld. Volgens Flusser was die uitvinding even belangrijk als die van het schrift.

Apparaten en machines zijn door de mens uitgevonden om functies van het lichaam en het brein overbodig te maken. Uiteindelijk maken machines en apparaten de mens zelf overbodig. Zo ook zal de computer ooit de mens overbodig maken, zodra het punt is  bereikt dat computers voor ons gaan denken en zelf ook bewustzijn krijgen. Mensen worden steeds meer ‘functionarissen in dienst van apparaten’.  De mens wordt dus ook een functionaris in dienst van internet. Wikipedia is daar een goed voorbeeld van. Functionarissen moeten apparaten aan de praat houden. Daar draait het systeem op. Die apparaten hebben programma’s waar de functionaris geen weet van heeft. Alles speelt zich af in de black box van het apparaat. De functionaris drukt alleen maar op de knop. Hij maakt een foto. Hij schrijft een weblog et cetera. Een functionaris is iemand die met apparaten speelt en in functie van apparaten handelt.

Het fototoestel is in feite het prototype van alle postindustriële apparaten, waarvan de computer de meest recente verschijning is. Ik speel met mijn computer. Ik ben dus een functionaris in dienst van dit apparaat.  Evenals fototoestellen vertalen computers de wereld in bits informatie. Beelden, die door apparaten worden voortgebracht, zijn de opvolgers van teksten, die ooit het magisch denken in beelden hebben vervangen. Foto’s zijn geordende vlakken van informatie. De mens gaat steeds meer communiceren in beelden die een wereld op zich zelf zijn. Het videoblog is dan ook de opvolger van het weblog. De blogger wordt een vlogger. De vlogger brengt beelden voort – videofilmpjes op YouTube bijvoorbeeld. Dat zijn beelden die naar binnen verwijzen en niet naar buiten. Videobeelden, die door apparaten zijn voorgebracht, zijn geen weerspiegeling van de wereld, maar een bewegend vlak vol van geordende informatie. De black box van internet is een videocamera in het kwadraat.

Een videoblog is een mogelijk bewegend ‘informatie-vlak’ dat de functionaris (in casu: de vlogger) in het apparaat heeft weten te stoppen. Een videoblog is een gerealiseerde mogelijkheid van de black box van internet. Wij zijn voortdurend bezig om die gerealiseerde mogelijkheden in het beeldvlak te ontcijferen en ‘terug te projecteren’ in de ruimte. Dat een digitaal beeld primair een vlak op zichzelf is, en niet een venster dat onbelemmerd uitzicht biedt op de buitenwereld, is aanvankelijk wat moeilijk voor te stellen. Maar als je die gedachte echt serieus neemt, dan valt er veel voor te zeggen. Een videoblog is uiteindelijk een bewegend patroon van de getallen 1 en 0 dat geordend is op een vlak. Internet verandert onze ervaring van de werkelijkheid, al was het maar omdat de black box van internet geen substituut is van de black box van ons lichaam, maar een substituut van de black box van ons brein. Hoe je het ook wendt of keert, ook het brein is een medium. Maar wat zit er in de black box van het brein?