Het vlakke land van Fryslân
Bij de steen van Warns tijdens de manifestatie Simmer 2000, juli 2000
Het valt mij bij veel Friezen op, dat de mate van hun Frieszinnigheid vaak gelijk opgaat met een zeker welbehagen in de achterstelling die men van niet-Friezen ondervindt. Friezen hebben ook de neiging om zich niet echt gelukkig te voelen met datgene wat hun het meest dierbaar is: hun eigen taal. Het valt mij op dat de liefde voor hun eigen taal tegenover buitenstaanders vaak gepaard gaat met een moeilijk te benoemen gevoel van schaamte gemengd met irritatie. Hoe misplaatst dit gevoel ook mag zijn, het spreken van de eigen taal wordt door een Fries kennelijk niet ervaren als iets wat bij niet-Friezen erg chique overkomt.
Het is ook niet wat je zou kunnen noemen: het beschavingsideaal van een elitaire cultuur. Gelukkig maar, zult u zeggen, maar wat is het dan wel? In dit onbestemde gevoel lijkt vaak iets schuil te gaan van gemor, van een vreemd geborrel, een gesmoorde of diep naar binnen geslagen agressie, wie zal het zeggen? Misschien zit daar wel een onuitputtelijke bron van energie, een grote gasbel diep in de bodem van de Friese ziel. Iedereen weet dat die daar zit, maar niemand weet hem aan te boren. Sterker nog, geen buitenstaander mag daar aanspraak op maken.
Dit vage gevoel van gekoesterde miskenning manifesteert zich niet alleen in waardering voor de eigen taal, het is ook herkenbaar in een getroebleerd zelfbeeld, waarin zelfonderschatting en zelfoverschatting elkaar voortdurend naar de kroon steken. Dit leidt niet zelden tot een soort struisvogelpolitiek, tot het cultiveren van onvervulbare wensen, tot mystificaties van het verleden die als inspiratiebron gaan dienen voor een wellicht nooit te realiseren ideaal in de toekomst. Het is ook herkenbaar in een voorliefde voor bovenmenselijke krachtsinspanningen die veel heroïek maar in feite weinig profijt opleveren.
Het is de stilte rond het onbegrepen heldendom. Het brengt het allermooiste voort wat de Friese cultuur te bieden heeft: het nadrukkelijke charisma van een onnadrukkelijke aanwezigheid, maar het is ook de mythe van ‘it beste lân fan de ierde’ in de armste uithoek van Nederland. In feite berust die mythe op een diep gevoeld verlangen naar het niet in vervulling gaan van het eigen verlangen. Het is het Friese verlangen naar ontroostbaarheid. Een rusteloos zoeken naar een waardering die in feite niet echt op prijs wordt gesteld. Het is het verdriet van het vlakke land van Fryslân.