In De overtocht beschrijft Berry Vorstenbosch zijn psychotische episodes als een reis naar een vreemd én gevaarlijk gebied. Het is een gebied waar grenzen kunnen verdwijnen en verschillen kunnen worden uitgewist: zoals het verschil tussen vermoeden en waarheid, kleine zorgen en grote paniek, verlangen en vervulling. Het is een hachelijke reis door een eenzaam landschap, al zijn er ook de nodige sporen van mystici, drugsgebruikers, kunstenaars, filosofen, en anderen voor wie de afstemming op het alledaagse leven niet altijd de hoogste prioriteit heeft.
Zo staat te lezen in de flaptekst van het boek De overtocht. Filosofische blik op een psychose (2021). Vorige week werd bekend dat jury van de Van Helsdingenprijsvraag besloten heeft om de prijs van 10.000 euro toe te kennen aan Berry Vorstenbosch voor wat de jury noemt ‘zijn prachtige boek’.
Ik heb het boek De overtocht inmiddels gelezen. Vooraf wil ik dit duidelijk stellen: The winner takes it all…en de prijs is Berry Vorstenboch van harte gegund. Als deelnemer aan de van Helsdingen prijsvraag voel ik mij eigenlijk ook niet de aangewezen persoon om kritiek te leveren op dit boek. Laat staan op het oordeel van de jury. Toch moet mij iets van het hart.
Ik heb grote moeite met dit boek, omdat het naar mijn oordeel niet aan de criteria voldoet die verbonden zijn aan het objectief en kritisch filosofisch denken. Ik zie dit boek vooral als een verslag van het proces waarin de psychotische ervaring tot een andere levenshouding kan leiden, in dit geval de weg naar het christelijk geloof. Daarbij wordt de filosofie zeer selectief aangewend. De filosofie dient hier louter als een spiegel ter verklaring van de eigen geestelijke transitie. Dat is prima, maar voor een filosofisch vertoog is wel een kritische distantie nodig en dat mis ik in dit boek. Dit boek is in wezen een geloofsbelijdenis en geloven is niet eigen aan de filosofie.
De schrijver heeft in de filosofie van Girard primair een bevestiging gevonden voor zijn eigen bekeringsproces. Onderwijl blijft hij in de waan verkeren dat hij daadwerkelijk een signaal van God of van gene zijde heeft ontvangen door de lichtstraal die via de crucifix naar mijn ogen zond. (pagina 328). Een kritische psychiater zou in dit geval concluderen dat de behandeling nog niet geheel geslaagd is. Vooral binnen de katholieke geloofstraditie is er een bibliotheek volgeschreven over de verleidelijke illusies van godsverschijningen of quasi-religieuze openbaringen. Nep wordt echt in de religieuze waan. Maar die louterende conclusie is aan deze auteur niet besteed.
De waan leidt bij elke psychose uiteindelijk tot een staat van totale ontreddering en afgrondelijke verlatenheid. In het genezingsproces is het zaak om dit solitaire eindstadium ook als zodanig te herkennen en te aanvaarden. De overtocht vanuit de waan kent geen aankomst aan gene zijn, want dan is de overtocht niet voltooid. Zelfs de man aan het kruis, van wie het niet ondenkbaar is geweest dat hij zelf ook in een religieuze wantoestand heeft verkeerd, moest een jammerklacht naar de hemel uitschreeuwen, omdat hij zich uiteindelijk intens verlaten voelde. Aan het eind van de religieuze waan vindt men zichzelf terug, maar dan wel in een staat van absolute eenzaamheid.
Daarnaast mis ik een context van denkwijzen die voor de psychologie van het bekeringsproces (of anti-bekering, in casu geloofsafval) van belang kunnen zijn. Verwijzingen naar studies op het terrein van de godsdienstpsychologie ontbreken überhaupt in dit betoog, om over de theologie en de kritische reflectie over religieuze zaken maar te zwijgen. Je kunt wat bekeringsprocessen betreft niet alles aan Girard ophangen. Dan moet je een boek over de filosofie van Girard schrijven, maar je niet wagen een filosofische verkenning van de overgang van psychose naar bekering. Daarvoor is toch echt meer context nodig, niet alleen historisch, maar ook op het terrein van de religie als zodanig.
Wat ik vooral mis is een kritische reflectie op het christendom. Zo heb ik grote moeite met de kritiekloze weergave van Girards bewering dat het christendom vooral een religie van het lijden en slachtoffer zou zijn en zich verre houdt van wraak. (p. 386) Dit soort gedachten gaat voorbij aan de kritiek op het christendom als het gaat om de lange traditie van het antisemitisme en de christelijke Jodenhaat als historische voedingsbodem voor de Holocaust. Het hele denken van Girard is trouwens niet los te zien van de Holocaust (de Joden als zondebok). Het lijkt of de auteur daar geheel blind voor is.
Daarnaast heeft de auteur weinig oog gehad voor de theologische implicaties die in veel breder opzicht in de Franse, postmoderne filosofie naar voren zijn gekomen. Het begrip ‘differance’ van Derrida wordt gebrekkig weergegeven. Derrida’s hang naar het absolute komt niet aan bod, zoals ook het denken van Lyotard met zijn sterke belangstelling voor het sublieme en bekeringsproces van Augustinus schittert door afwezigheid
Al met al heb ik de indruk dat de jury zich vooral heeft laten leiden door de toon van het gloedvolle betoog, maar weinig oog heeft gehad voor de opvallende gebreken als het gaat om het kritische denken over de religieuze waan. Dit creëert bij mij het bange vermoeden dat bij de samenstelling van de jury niet gekeken is naar de benodigde expertise op het terrein van de godsdienstpsychologie en de theologie, disciplines die wel degelijk van belang kunnen zijn voor de beoordeling van een filosofisch betoog naar aanleiding van de psychotische ervaring.
Tot slot nog een detail. In de colofon van dit boek dat in 2021 verscheen wordt dank betuigd aan de Stichting Psychiatrie en Filosofie. Dat lijkt mij zacht gezegd een wat ongelukkige vermelding nu er een prijs is toegekend door dezelfde stichting die deze prijs organiseert.
Zie ook mijn blog: Zeg maar niets meer