Dit is de Breitnerstraat in Amsterdam Zuid. Op de foto is rechts achter de brug ligt het terrein waar het Hiltonhotel in aanbouw is. De foto is rond 1960 genomen. De houten scholen – de zogeheten Finse scholen die hier stonden – zijn er al niet meer. In 1958 zaten Gwan en ik samen in de vierde klas van de Peetersschool. Die klas was destijds ondergebracht in een dependance, want de school had met ruimteproblemen te kampen. Zoals alle scholen in die tijd, want de geboortegolf eiste zijn tol. Zo bivakkeerden we in zo’n houten noodgebouw in de Breitnerstraat, waar nu de zijkant van het Hiltonhotel is te zien.
Eergisteren fotografeerde ik Gwan op deze plek, zo’n 65 jaar na dato. Gwan had me uitgenodigd voor een dagje Amsterdam. We kwamen met de trein: hij uit Groningen, ik uit Leeuwarden. Eindstation: Amsterdam Zuid. Het werd een lange wandeltocht langs plekken van onze jeugd. Gwan woonde in de jaren vijftig in Amsterdam Zuid. Ik kwam uit Oost, maar ging in Zuid op school.
Klassenfoto 1958 (Gwan: tweede rij van onderen, derde van rechts. Ik: derde rij van onderen, vijfde van rechts)
Aan de achterkant was een complex van tennisbanen, dat zo rond 1960 plaats moest maken voor het Hiltonhotel. Op de plek, waar onze klassenfoto van 1958 is gemaakt, werd in 1991 Klaas Bruinsma geliquideerd en zou Herman Brood in 2002 nog van het dak afspringen. Maar op mijn klassenfoto is nog niets te merken wat daarop wijst. Op tv was Pension Hommeles te zien en Greetje Kauffeld zong op de radio.
Na school moest ik eerst nog een eind lopen naar de Beethovenstraat, waar ik bus E en daarna D naar huis pakte. Maar voor dat het zover kwam, bleven we voetballen aan de overkant. Ook ‘verstoppertje’ in de bosjes achter de school, was een geliefd tijdverdrijf. Alleen de politie, die nog druk surveilleerde, had daar wel eens problemen mee. Als er een ‘juut’ aankwam, was het zaak om zo snel mogelijk uit de bosjes te komen. Anders werd je opgepakt en ging je mee naar het bureau.
Op een dag was het weer raak. Er volgde zoiets als een overval, terwijl de halve klas nog verstopt zat in de bosjes. Iedereen wist tijdig het vege lijf te redden, behalve Gwan. Hij had niet snel genoeg kunnen ontkomen en vluchtte terug in het struikgewas. Daarna volgde een ware omsingeling van wel drie agenten die het groen stelselmatig begonnen uit te kammen. Eén hield de wacht om een onverhoopte ontsnappingspoging eventueel alsnog te verijdelen. Aan de overkant van de straat keken we met zijn allen gespannen toe en we moedigden Gwan aan met aanwijzingen over waar de smerissen zich bevonden.
Opeens sprong Gwan als een duveltje uit het groen, ontweek met een schijnbeweging de agent die de wacht hield, sprong als een vlo over het hek en rende linea recta naar huis. Een groot gejuich steeg op. Op de foto die ik eergisteren nam, staat hij precies op de plek des onheils. Gwan en ik raakten bevriend, niet zozeer naar aanleiding van dit gebeuren, maar omdat we het goed met elkaar konden vinden. Nadien zijn we elkaar in al die jaren nooit meer uit het oog verloren.
We spaarden in die tijd plaatjes van Captain Grant. Dat waren ingekleurde afbeeldingen van passagiersschepen en oorlogsbodems: De Queen Mary, Le France, de Queen Elizabeth, de Karel Doorman, De Bismarck, de Graf Spee, de USS Enterprise en de South Dakota. Vaak bleef ik bij hem thuis in de Frans van Mierisstraat nog even spelen, alvorens ik de lange reis naar huis aanvaardde. Boven op het kleine kamertje van Gwan hebben we ware zeeslagen uitgevochten.
Gwan had iets met schepen. Als klein kind was hij met de De Oranje, ooit het snelste passagiersschip ter wereld, door het Suezkanaal gevaren en zijn fascinatie sloeg over op mij. Nog jaren lang heb ik kartonnen bouwplaten in elkaar geplakt en verzamelde ik alle gegevens van grote schepen uit het verleden. De ondergang van de Bismarck konden we samen navertellen van minuut tot minuut. Een oorlogsschip had voor ons in die tijd haast een erotische lading. Het was nog de tijd van de grote oceaanstomers, machtig, soeverein en onverstoorbaar. Voor ons was geen zee te hoog.