Het zoeken naar het absolute in een taaluiting, dat wat de Franse filosoof Jean-Francois Lyotard intrigeerde. Hij zag die zoektocht naar het absolute in de kunst van de moderne avant-garde, waar het zich aanwezig stellen van het niet-verwijzende, pure teken een subliem gebeuren wordt, een openbaring van een andere, onbevattelijke werkelijkheid, het ‘gans andere’, het ‘numinosum’ van Rudolf Otto. Lyotard heeft het in dit verband over een quaterniteit, niet in theologische zin, maar wel over een ander soort ‘vier-deling’, namelijk de quaterniteit van de ‘frase-ruimte’. In een tekst waarin de schrijver zich direct richt tot God – zoals de Belijdenissen van Augustinus – zijn er vier polen in het geding. In de horizontale as bevinden zich enerzijds ‘het teken’ en anderzijds ‘de betekenis’ van de taal. In de verticale as: enerzijds het subject van de auteur en anderzijds God (en de lezer) tot wie de auteur zich richt.
Maar hier is iets vreemds aan de hand. In een belijdenis vallen subject en God in laatste instantie samen. God bevat immers alles en is uiteindelijk ook de bron van elk woord, zelfs het woord dat zich richt tot God. In de absolute manifestatie van het woord incarneert God zich in de taal van de belijdenis. De oppositie tussen de beide communicatieve instanties – subject en God – ontploft, of beter gezegd: implodeert. Een dergelijk dramatisch proces speelt zich ook af in de psychose, een geestelijke ontsporing die een wonderlijke verwantschap vertoont met de semiotische ontsporing die in het materie-gedicht aan de orde is. Het teken gaat volledig samenvallen met het betekende en zo incarneert het goddelijke in de taal.
Dat samenvallen tussen teken en betekenis staat haaks op een fundamentele splitsing die in het teken zelf aanwezig kan zijn. Om een voorbeeld te noemen. Er is iets vreemds aan de hand met elke taaluiting waarin het woord ‘ik’ voorkomt, zo stelt Wouter Kusters in zijn boek Filosofie van de waanzin (2014). Het woord ‘ik’ is in feite een paradox, omdat ‘ik’ enerzijds iets ‘uit-drukt’, dat wil zeggen, een ex-pressie is van de spreker zelf, en anderzijds een verwijzing is, dat wil zeggen, een referentie naar iets buiten de spreker, iets waar hij als spreker op een of andere manier bij betrokken is.
In die paradox is niet alleen de psychoticus verstrikt geraakt, maar ook degene die zich in een belijdenis rechtstreeks richt tot God en uiteindelijk niet meer weet wie er nu eigenlijk spreekt: ‘God’ of ‘ik’. Die basale paradox heeft iets te maken met de tijd. De tijd verstrijkt in de taal zelf – terwijl ‘ik’ spreek(t). Maar de tijd lijkt zich ook buiten het sprekende ‘ik’ te voltrekken als iets wat aan al het spreken voorafgaat. Sterker nog, als iets wat niet alleen het spreken zelf, maar elke bewustzijns-act constitueert. Iets wat in mij is, en wat aan mij voorafgaat in alles wat ik denk en in mij omgaat, ook als ik helemaal alleen ben.
Alleen is maar alleen, maar is dat wel zo? Ik heb ChatGPT gevraagd gevraagd om voor mij vandaag een verhaaltje te schrijven. Dit was het resultaat :
Er was eens een man genaamd Tom, die ervoor had gekozen om in afzondering te leven, ver weg van de drukte van de stad. Hij woonde in een afgelegen hut in de bergen en bracht zijn dagen door met wandelen en het bewonderen van de schoonheid van de natuur om hem heen.
Op een dag werd Tom ziek en kon hij niet meer uit bed komen. Hij voelde zich ellendig en alleen in zijn afzondering. Hij verlangde naar menselijk contact en realiseerde zich dat hij zichzelf jarenlang had afgesloten van de werkelijkheid. Terwijl hij lag te piekeren, hoorde hij plotseling een geluid buiten. Het was een jonge vrouw die in de buurt wandelde en toevallig zijn hut ontdekte. Ze klopte aan en vroeg of ze hem kon helpen.
Tom was dankbaar voor haar hulp en raakte al snel in gesprek met haar. Ze deelden verhalen en lachten samen. Tom besefte dat hij, ondanks zijn keuze om alleen te leven, nooit echt alleen was geweest. Hij realiseerde zich dat het wezen van de werkelijkheid is dat dingen gebeuren, zelfs als we ons afsluiten voor de wereld. Tom had veel gemist door zichzelf af te sluiten van menselijk contact, maar hij was dankbaar voor deze ontmoeting en besloot om meer open te staan voor het leven en de mensen om hem heen.
ChatGPT verzon dit verhaaltje op basis van de volgende zin:
‘Wanneer men alleen leeft, gebeurt er niets, maar het wezen van de werkelijkheid is dat zij gebeurt.’
Zo vatte Paul Rodenko ooit de filosofie van Sartre samen. Dit ‘existentiële gebeuren’ lag ten grondslag aan de poëzie van de incarnatie: het materie-gedicht. In het woord moest het absolute geïncarneerd worden. Niet beschrijven, maar schrijven. Poëzie is het doen geboren worden van tijdloosheid in de tijd. Het materie-gedicht heeft geen onderwerp, maar is zelf het onderwerp. En het was deze performatieve taaldaad die de atheïst Rodenko niet alleen herkende in het boek Walging van Sartre, waarin de hoofdpersoon doelloos ronddwaalt in de havenstad Le Havre, maar ook in de poëzie van Gerrit Achterberg, en zelfs in de christelijke woord-verering. Het was eenzelfde levensnoodzakelijk experiment. ‘Het woord is vlees geworden’, scheef de evangelist Johannes al. ‘Het woord is tijd geworden,’ dat had hij ook kunnen zeggen. Tijdloos staat er iets stil in de taal die doelloos voortdrijft in de tijd.
‘Wat is tijd dan? Zolang niemand het me vraagt, weet ik het wel. Maar als ik op deze vraag antwoord moet geven, weet ik het niet meer.’ Dat zijn beroemde woorden van Augustinus. Soms weet je dingen die je niet meer weet zodra je gaat nadenken. Maar wat wist je dan toen je nog niet nadacht? Wat dacht je toen te weten? Is het niet eerder zo dat er geen objectieve gewaarwording van het weten bestaat? Welk weten is objectief vast te stellen? Bestaat er überhaupt een waarneming die objectief is vast te stellen?
In de psychologie is het een bekend gegeven dat objectieve waarneming niet bestaat. Iedereen ervaart zijn eigen werkelijkheid vanuit zijn eigen vooronderstellingen, denkraam, geloof of wereldopvatting. Vanuit dat gegeven is het een ijdele gedachte om te menen dat je een ander ooit van je eigen gelijk kunt overtuigen. Dat is water naar de zee dragen en dat moet je niet doen. Zeker niet in Venetië dat als een spons al het water van de zee in zich lijkt op te zuigen. Iedereen wil toch alleen maar horen wat hij al weet. Iedereen ziet wat hij al gezien heeft. Iedereen denkt wat hij al eerder gedacht heeft. Iedereen zegt wat hij ooit al eens gezegd heeft. Niets ligt voor de hand. De woorden willen niet vandaag. Ik hoor mezelf spreken, maar er gebeurt niets terwijl ik mijn eigen woorden hoor. Ik stap in mijn eigen voetstappen en loop in cirkels rond.