Een boek dat je zelf schreef is een hotel waar je een tijdje in woonde. Het gaat langzaam van je af. Zo vergaat het ook mij met het boek Tegen de Tijdgeest, terugzien op een psychose, dat ik schreef samen met Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf. Dertien jaar gelden alweer is het verschenen. Ik moet ook nog altijd een beetje wennen aan dit boek, vooral ook omdat mijn bijdrage een lange voorgeschiedenis heeft gehad. Mijn tekst was oorspronkelijk onderdeel van een veel groter manuscript dat ging over Gerard Reve en de secularisering. Het autobiografisch gedeelte daaruit heeft daarna een heel andere context gekregen die vooral op de psychiatrie was gericht. Dat is een wereld op zichzelf. Het is nooit mijn bedoeling geweest om me in die wereld te begeven. Maar in het leven heb je niet alles zelf voor het zeggen.
Wat de belangstelling betreft mochten we niet klagen. De VPRO-televisie besteedde er aandacht aan en ook een aantal vakbladen. Er vrescheen zelfs een derde druk en meerder lovende recensies. Ook in het Tijdschrift Rehabilitatie, Dat is een vaktijdschrift voor rehabilitatie en herstel van mensen met psychische beperkingen. De recensent was Ruud Abma, universitair docent aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Met Ido Weijers publiceerde hij in 2005 het boek Met gezag en deskundigheid. De historie van het beroep psychiater in Nederland. Abma besprak alle drie de bijdragen in het boek afzonderlijk.
Over mijn bijdrage schreef hij het volgende:
Huub Mous, geboren in 1947, om schrijft zijn psychose (op 18-jarige leef tijd) als een reactie op ‘de clash van het katholicisme’, de razendsnelle leegloop van de katholieke kerk die hij elders fraai aanduidt als ‘caissonziekte’. Mous ervaart het afscheid van de religie als overhaast en geforceerd, en hij vindt daarvoor steun in het werk van Vestdijk (De toekomst der religie) en vooral, op een meer emotioneel en geestelijk niveau, Gerard Reve, die tegen de tijdgeest van de jaren zestig in, katholiek wordt. Hij omschrijft Reve als een psychiatrisch patiënt met een drankprobleem en een tomeloze schrijfdrang.
Op dat punt in het boek aangekomen, viel bij mij het kwartje. Alle drie de auteurs van dit boek drukken zich uit door te schrijven, niet alleen in hun beschouwingen achteraf, maar ook en vooral tijdens hun psychosen: vele schriften vol met aantekeningen over de toestand in de wereld en de eigen rol in de verbetering daarvan. Gerard Reve had het geluk dat zijn schrijfsels serieus werden genomen. De psychiaters van Tellegen, Mous en Muntjewerf zagen hun geschrijf primair als een symptoom, een vorm waarin de psychose zich uitdrukte – aan de inhoud ervan hoefde je als psychiater geen aandacht te besteden, dat was toch maar geraaskal. De auteurs echter tellen dat dit ‘geraaskal’ iets wezenlijks uitdrukt, een existentiële worsteling, net als bij Reve. Mous vraagt zich af of die ‘psychopathologische onderbouw’ die bij Reve werd geconstateerd geen verband hield met het structureel gebrek aan religie en spiritualiteit in zijn ouderlijk milieu, ‘dat een verlangen opriep dat steeds minder weerklank vond in de wereld om hem heen’.
Zo beziet Mous ook zijn eigen ontwikkeling: ‘Het wegvallen van het geloof kan een leegte achterlaten die zich niet meer vult, een soort brandgat in het be wustzijn.’ (p. 125) De psychose is dan een revolte ‘van de geest tegen de ul tieme ontkenning van het lichaam’ maar ook tegen het onstuitbare en veel te snel le proces van secularisering, waardoor de symbolische substituten van de religie terugkeren in de waan. En passant geeft Mous een fraaie schets en analyse van de teloorgang van de katholieke geestelijke gezondheidszorg, waar geestelijk steeds meer werd gelijkgesteld aan psychisch, en katholieke psychiaters ieder gesprek over het geestelijke aspect van geestesziekte vermeden – dat moesten de aalmoezeniers maar doen.
Als conclusie schrijft Abma:
Om die reden raad ik alle psychiatriestudenten aan om dit boek te lezen, en de weerbarstige en intrigerende interpretaties die deze begaafde en belezen auteurs zelf aan hun psychose geven te confronteren met de leerboekkennis uit hun opleiding. Ook voor historici van de psychiatrie bevat dit boek interessante verrassingen, bijvoorbeeld de uitleg van Tellegen waarom hij zich distantieert van de antipsychiatrie en Mous’ indringende analyse van binnen uit van de katholieke geestelijke gezondheidszorg in de jaren zestig. Ten slotte: wie in zijn of haar omgeving met psychotici te maken heeft, kan bij dit boek veel baat hebben om zijn of haar begrip voor deze raadselachtige geestelijke crisisperiodes te vergroten.
Het verleden is een reis die je gemaakt hebt. Na verloop van tijd vervagen de namen, eerst van de hotels, waar je de nacht doorbracht, en daarna ook van de steden. Als bovenstaande woorden de laatste zijn die over dit boek geschreven werden, dan teken ik daarvoor. Het zijn woorden waarmee ik het hotel, waar ik een tijdje in woonde, graag achter me wil laten.