Venetië en de vleugels van de tijd

In september 2001 liep ik rond op de Biënnale van Venetië. Nog pas een week daarvoor waren twee vliegtuigen in de Twin Towers gevlogen. Even had ik geaarzeld of ik wel op reis zou gaan. In de kranten waren korte berichten verschenen over een mogelijke kernoorlog. De Amerikaanse regering zou dit overwogen hebben. Niettemin was ik naar Venetië vertrokken. Er hing een sinistere sfeer op het Biënnale-terrein. In het Engelse paviljoen zag ik een video-installatie van Mark Wallinger die grote indruk op mij maakte. ‘Angel’, zo luidde de titel. (zie: hier) Later hoorde ik dat die naam ‘Angel’ ontleend is aan het gelijknamige Londense metrostation, waar de video is opgenomen.

Wat je ziet is heel simpel, maar tegelijk intrigerend. Een man in een wit overhemd, met een zwarte bril een witte stok – kennelijk een blinde – loopt onderaan een roltrap, maar hij komt niet vooruit. De roltrap gaat achter hem naar boven en hij loopt voortdurend naar beneden. De ‘lus’, waarin hij met deze beweging is terechtgekomen, lijkt een beetje op die van een hamster in een tredmolen. Het resultaat is nul.

Maar gaat de roltrap achter hem werkelijk naar boven? Naast hem, op de andere roltrap, zijn mensen te zien die naar beneden gaan, terwijl ze omgekeerd staan, met hun gezicht naar boven. Er is iets mis, maar wat? Daar kom je niet achter. En het gaat zo de hele tijd door. Het lijkt een absurde Jacobsladder. Een blinde profeet op weg naar de hemel. Als een Elia zonder Messias, een Sisyphus zonder hoop. De video duurt zeven-en-een-halve minuut. Onderwijl hoor je een tekst die in een voice-over wordt voorgelezen, maar de woorden zijn onverstaanbaar.

Het zijn de eerste woorden van het Evangelie van Johannes, – ‘In den beginne was het Woord. En het Woord was bij God. En het woord was God.’ – maar dan in omgekeerde volgorde voorgelezen. Op het eind komt er opeens een verandering. De blinde man geeft het op om nog langer vooruit te bewegen, met het gevolg dat hij door de roltrap naar boven wordt meegevoerd en zo uit beeld verdwijnt. Tegelijk hoor je dan opeens muziek op volle geluidssterkte. Het is het extatische crescendo aan het slot van kroningshymne Zadok The Priest van Händel.

Het geheel bracht bij mij destijds een intense, haast religieuze ervaring teweeg. Wat ik zag associeerde ik niet alleen met de dood, maar ook met de tijd. Als het leven ophoudt, verdwijn je opeens in het verleden. Leven is niet het voortbewegen op een stroom of een beweging die je meevoert als op een lopende band – in casu de tijd – maar omgekeerd: het leven is een permanente beweging tegen de stroom in. Wie ophoudt met voortbewegen wordt meegesleurd in het verleden. Dat meesleuren begint meteen als het bewegen ophoudt. Wat wij ‘het voortgaan van de tijd’ noemen is dus in feite de eigen voortbeweging tegen de stroom in. Wie sterft stroomt weg in de tijd, die je zelf in stand houdt door te leven.

Het wonderlijke is dat ik in Venetië nooit het idee heb dat ik door te leven tegen de stroom in beweeg. In deze stad lijkt de tijd aan andere wetten te gehoorzamen. Het zijn eerder de wetten van de cirkel en niet zozeer die van de lijn. Alles keert terug in Venetië, alsof er nooit zoiets als vooruitgang heeft bestaan. En misschien is dat ook wel zo. Vooruitgang bestaat alleen in onze verbeelding. In werkelijkheid keren wij voortdurend in cirkels terug op eerder betreden paden. Maar in de verbeelding is alles mogelijk. Vooruitgang, geluk, schoonheid, eeuwigheid… alles is verbeelding. De tijd staat stil als wij bewegen, maar vliegt weg als we blijven staan. Het leven is het beklimmen van een roltrap tegen de beweging in, die naar beneden leidt. Maar in Venetië staat de stijd stil en toch vliegt hij voortdurend als een engel omhoog . In Venetië heeft niet.alleen de tijd, maar ook de verbeelding vleugels gekregen.

We hebben de werkelijkheid niet nodig om ons de wereld voor te stellen. Dat was ook de droom van de Romantiek. Schoonheid manifesteert zich in de verschijning en de kunstenaar is slechts de verloskundige van de schoonheid die al eeuwen op haar verschijning wacht. Neem nou Friedrich Schiller. Hij is nooit in Venetië geweest, maar zijn roman Der Geisterseher speelt zich wel in Venetië af. In dit boek, zo beweert Safranski in zijn Schiller-biografie, begint het romantische motief van de dood in Venetië, dat later door talloze schrijvers is opgepakt. Tot Thomas Mann de esthetische droom van de Romantiek definitief ten onder liet gaan met de cholera die dood en verderf zaaide tussen de gondels.

Evenals Friesland lijkt Venetië niet echt te bestaan. Het is een constructie van de verbeelding. Een luchtzak in de tijd. Een openluchtmuseum van het verleden dat de werkelijkheid tart in het heden. Het verleden van Venetië is opnieuw uitgevonden toen het op het punt stond te verdwijnen. Het romantisch ideaalbeeld zit de ervaring van de stad nog altijd in de weg. Wie het echte Venetië wil zien moet er in de winter naar toe gaan of uiterlijk in de maand april, als de lucht er mistig en dampig is, de temperatuur nog kil, het plaveisel nat en de geluiden hol en spookachtig. De stad biedt dan het decor van de naderende dood, terwijl juist het voorjaar in aantocht is. Venetië is de metafoor bij uitstek van een leven dat al gestorven is en eeuwig wacht op een moment van wedergeboorte.

Alles in Venetië is nep. Maar nep is echt in Venetië. Net als in Friesland trouwens. Het ongelooflijke is altijd waar. Want alles wat nep is, is ongelooflijk. Zo heb ik iemand ooit een verhaal horen vertellen dat echt gebeurd is en grenst aan het ongelooflijke. Zoiets kun je waarlijk niet verzinnen. De persoon in kwestie was een fervent liefhebber van het werk van Casanova. Hij had al zijn boeken gelezen en raakte gaandeweg steeds meer geboeid door deze fascinerende persoonlijkheid. Vervolgens bezocht hij alle plaatsen in Europa waar Casanova is geweest.

Elk jaar ging hij met vakantie naar Venetië om de sfeer op te proeven van de achttiende eeuw, de eeuw van Casanova. Uiteindelijk besloot hij een boek te gaan schrijven over de ‘onbekende Casanova’. Nu zijn er al zoveel boeken over Casanova geschreven dat dit eigenlijk bij voorbaat al een onmogelijke onderneming is. Maar deze Casanova-fanaat liet zich niet ontmoedigen. Hij reisde naar het toenmalige Tsjecho-Slowakije om daar de archieven te doorzoeken in alle plaatsen waar Casanova voetstappen heeft liggen.

Zo kwam hij in een verlaten en verwaarloosd kasteel, waar Casanova enige tijd heeft gewoond. Er was daar een bibliotheek die nog helemaal intact was, zoals je dat ook in het Tsjechië van vandaag nog tegen kunt komen. De Casanova-fanaat liep naar de boekenwand met eindeloze reeksen leren banden. Hij pakte er op goed geluk een boek uit en er viel een brief op de grond. Het bleek een originele, met de hand geschreven brief van Casanova te zijn. Dit verhaal is werkelijk gebeurd, zo waar als ik leef. De Casanova- fanaat heeft er een artikel over geschreven en sindsdien gaat hij onder de Casanova-kenners in de wereld door als een erkend en gewaardeerd Casanova-deskundige.

Wat is toeval? ‘Het is een ongelukkig toeval om niet bemind te worden, maar een ramp om niet te beminnen,’ zei Albert Camus. Er zijn geen oorzaken, alleen gebeurtenissen. Toeval is iets wat je overkomt, maar als je het goed beschouwt bestaat toeval niet. Venetië bestaat. Tenminste, in de verbeelding. Venetië bestaat zoals Friesland bestaat: als een romantische fictie, als een gekoesterd verdriet. Wie in Venetië denkt in een rechte lijn te lopen, moet vaak tot zijn schrik ontdekken dat hij in cirkels verstrikt is geraakt. Maar was het met Friesland ooit anders? Friesland, Venetië… het is de mythe van de oorsprong. De mythe van Atlantis.

In zijn boek De logologische ruimte (1986) wijdde Rudy Kousbroek twee beschouwingen aan het Oera Linda Boek, dat algemeen wordt beschouwd als de belangrijkste bron voor de verzonken oergrond van de Groot-Friezen: Atlantis. Rudy Kousbroek vroeg zich af hoe het mogelijk is dat van dit Friese stamland nooit uit andere historische bron iets vernomen is. Of het zou die ene obscure bron uit de zestiende eeuw moeten zijn, een verhaal van Francesco Marcolini, dat volgens Kousbroek in 1558 in Venetië werd gepubliceerd. In dit boek, dat de lezer meevoert op een zeereis naar het ‘Eiland Frislandia’, worden de Friezen niet alleen beschreven als ‘mensen etende monsters die van vissen afstammen’, maar zou ook voor het eerst gewag zijn gemaakt van het Groot-Friese stamland Atlantis.

In het historisch besef van veel Friezen vloeien feit en fictie moeiteloos in elkaar over. Wie een scherpe grens wil trekken tussen Dichtung und Wahrheit komt al gauw in de verleiding ook de eigen verbeelding wat meer ruimte te geven. Voor die verleiding moet zelfs Kousbroek zijn gezwicht, ook al was hij helemaal geen Fries voor zover ik weet. De zestiende-eeuwse bron, waar hij naar verwijst, ‘Dello scropimente dell’Isole Frislandia, Estlanda, Engrovelanda e Icaria, fatto sotto il Polo Artico dei due Fratelli Zeno M. Nicolo e M. Antono’ is nooit als boek verschenen. Het is een ironische mystificatie.

Voor fabulerende Friezen bakte Kousbroek een koekje van eigen deeg. Tot voor kort ging dat ook heel gemakkelijk. Je husselt wat feitjes door elkaar en iedereen tuint er in. Tegenwoordig hoef je maar even te googelen en je weet hoe het zit. Francesco Marcolini was helemaal geen schrijver, maar een verdienstelijk drukker, uitgever en graveur in Venetië, die zich voornamelijk richtte op het uitgeven van werken van Pietro Aretino en andere Italiaanse schrijvers. Op het titelblad van zijn uitgaven prijkt rondom het drukkersmerk de naamspreuk ‘Veritas filia temporis’ (Waarheid is de dochter van tijd). Met andere woorden: al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel. Atlantis heeft nooit bestaan. Het is een mythe. De mythe is een leugen die de waarheid niet zelden overtreft.

Maar dit verhaal is nog niet ten einde. Onlangs werd ik gewezen op het feit dat het boek over de fabuleuze reis van de gebroeders Zeno naar het poolgebied – het boek waar Kousbroek naar verwijst – wel degelijk ooit is verschenen.  Dat boek is – in tegenstelling tot het verhaal dat het bevat – dus geen fabel. Wie weet zal ooit blijken dat ook Atlantis geen fabel was, maar zo echt als een eiland maar zijn kan. In elke vorm van mythische verbeelding gaat een grond van waarheid schuil. En waarheid is de dochter van tijd. Daar helpt geen lieve moeder aan.