Oprecht veinzen in Venetië
Gisterochtend als medepassagier in de sportwagen van Ids Willemsma
Iets heel anders. Vanochtend in de badkamer merkte ik opeens dat mijn spiegelbeeld verdwenen is. Ik zag mezelf niet in de spiegel, maar de muur achter mij. Ik heb even in mijn wang geknepen, maar verder was er niets mis. Ik kan nu in paniek raken, dacht ik bij mezelf, maar daar schiet ik niets mee op. Ik deed dus maar net of er niets aan de hand was. Eigenlijk is er ook niets aan de hand. Alles loopt gewoon vandaag. Ik moet alleen niet in de spiegel kijken. Niemand hoeft het door te krijgen, zo heb ik bedacht, als ik maar niet samen met een ander voor een spiegel ga staan.
Dat zal ik dan ook niet doen. Ik heb mijn verlies geïncasseerd en afscheid genomen van mijn spiegelbeeld en die net alsof mijn spiegelbeeld nog altijd bestaat. Oprecht veinzen dus. Maar opeens realiseerde ik mij dat mijn spiegelbeeld meer is dan een virtuele gestalte achter een spiegelend stuk glas. Mijn spiegelbeeld zit ook in mijn hoofd. Sterker nog, het zit in de hoofden van alle mensen om me heen. Als ik met iemand spreek, ga ik er vanuit, dat hij of zij een beeld heeft van mij. Dat is ook een spiegelbeeld.
Ik spiegel mijzelf voortdurend in de ander. Het kan zelfs zo zijn, dat ik met anderen spreek om mezelf in de spiegel te zien. Klopt mijn spiegelbeeld nog steeds met het beeld dat ik er zelf van heb? Door het contact met de ander controleer ik mijn spiegelbeeld. Zou het zo zijn, dacht ik, dat ook dit spiegelbeeld verdwenen is? Hebben de anderen geen beeld meer van mij? Kijk ik voortaan in een lege spiegel, als ik met een ander spreek?
Die gedachte begon mij te benauwen. Met een lege spiegel in de badkamer valt best te leven, maar met een ander zonder beeld van mij kom ik de dag niet door. Ik moet weten wat een ander van mij denkt. Misschien is dat zelfs de drijfveer van al mijn doen en laten. Als dat spiegelbeeld wegvalt, dan valt de bodem uit mijn bestaan. Dan ben ik voortaan alleen op mijzelf aangewezen, als ik mijn spiegelbeeld zou willen zien. Ik kan voortaan alleen mijn eigen geest als spiegel voor mijzelf gebruiken.
Maar wat, zo dacht ik bij mezelf, als ook dat spiegelbeeld verdwenen zou zijn? Stel, er is helemaal geen spiegelbeeld meer, niet in de spiegel, niet bij de ander en niet in mijzelf. Nergens. Ik bevind mij voortaan in een ontspiegeld universum. Ik ben helemaal alleen. Al mijn spiegelbeelden hebben mij verlaten.
Ik keek uit het raam en zag hoe de lente eindelijk in aantocht lijkt. Alles keert terug, dacht ik. Hoe vaak heb ik dit al eens eerder beleefd? De natuur is het spel van de cirkel. Zou mijn spiegelbeeld ook ooit weer eens terugkeren? Het is de natuurlijke loop der dingen dat niets blijft zoals het is.
Toch kon deze gedachte mij niet echt gerust stellen. Ik moet er rekening mee houden dat mijn spiegelbeeld voorgoed verdwenen is. De gevolgen van deze verandering kan ik nog niet overzien. Misschien besluit ik binnenkort wel om met dit weblog te stoppen. Waarom zou ik ook nog doorgaan? Mijn spiegelbeeld is er niet meer. Misschien sluit ik mij wel voorgoed op in mezelf. Aan deze kant van de spiegel, daar waar het leven geen einde heeft. Mijn leven zonder spiegelbeeld is als de eindeloze dood. Dat wil zeggen: een eindig bestaan zonder God. Er is geen God. Zelfs God is doodgegaan. Dat heb ik me nooit echt goed gerealiseerd. Doodgaan, dat deden alleen anderen.
Zeg maar niets meer. Ik hou wel op.
Of niet…. Ik ben mijn spiegelbeeld gaan zoeken in mijn verbeelding en gaan reizen door de tijd. In gedachten ben ik gaan dwalen door de bibliotheken Venetië, en zag in eindeloze rijen met perkamenten banden telkens weer een Latijnse titel opduiken waarin de naam van God voorkwam. Wie zijn spiegelbeeld zoekt in God zal het niet vinden, dacht ik, maar wie de afwezigheid van zijn spiegelbeeld wil aantonen staat soms voor een heidens karwei. De eerlijkheid gebiedt te melden dat een spoor van goddeloosheid in de tijd in de hoogtijdagen van Venetië, de eeuw waarin die stad heerste over de wereldzeen, uiterst lastig te traceren is.
Waar veel over gedebatteerd wordt in die dagen is de onsterfelijkheid van de individuele ziel, of dat een kwestie van geloof of bewijs, een vraag die op het scherp van de snede werd uitgevochten door neoplatonisten enerzijds en aanhangers van Aristoteles anderzijds. Maar het bestaan van God, nee, daar waagde zich niemand aan, zeker niet in het openbaar. De paus lag onder vuur, maar niet het bestaan van God. In Venetië twistte men niet over God, laat staan over het eigen spiegelbeeld. Daar waren de Venetianen heel goed in: altijd doen alsof.
In religieuze zaken zou je dat ‘pragmatisch veinzen’ kunnen noemen. Zo’n houding is eerder amoreel dan immoreel, meer areligieus dan irreligieus. De vraag of God al of niet bestaat doet er gewoon niet toe voor wie de macht met alle middelen wil handhaven. Oprecht veinzen dus. Zo heeft God lange tijd voorbestaan in Venetië, terwijl weinigen nog in zijn bestaan geloofden. Oprecht veinzen was ook een term van Frans Kellendonk. In zijn ogen was oprecht veinzen een vorm van ironie: “We doen net alsof we weten waar we het over hebben, en we vergeten geen moment dat we maar doen alsof.”
Dat wil ik ook…. Ik wil oprecht veinzen in Venetië !
Ik wil hier weg weg, wat moet ik hier nog? Maar mijn hele leven heb ik niets anders gedaan dan proberen hier weg te komen. Zo heb ik me op een dag zelfs in een open sportwagen – met Good Vibrations van de Beach Boys op de autoradio – laten rondrijden op de Leeuwarder rondweg. Maar Leeuwarden is geen stad, een stad is geen stad. Een roos is geen roos. Aangekomen op het Europaplein zag ik de fontein met de vogel van Fokma. De stad uitrijdend keek ik in de achteruitkijkspiegel en weer zag ik de fontein met de vogel van Fokma. De werkelijkheid was verdwenen in een virtuele ruimte achter de spiegel. ‘This is nowhere’ van Alice in Wonderland. Little Nemo in Slumberland, de architectuur van de melancholie. Heel eventjes maar heb ik toen op de autoradio de sirenen horen zingen en de architectuur gezien van een plaatsnaam tussen haakjes: Venetië (we love it!).