De marteling van de tijd

Franz Kafka’s werk staat bekend om zijn behandeling van thema’s als existentiële angst, vreemdheid en isolement. In veel van zijn verhalen en romans speelt de ervaring van tijd een belangrijke rol in het creëren van deze gevoelens.Een van de manieren waarop Kafka de ervaring van tijd in zijn werk verkent, is door middel van vertraging en stilstand.

In veel van zijn verhalen lijkt de tijd te vertragen of helemaal stil te staan, waardoor de personages gevangen lijken te zitten in een oneindige loop van dezelfde gebeurtenissen en emoties. Dit kan bijdragen aan een gevoel van isolement en vervreemding, omdat de personages niet in staat lijken om vooruit te komen of te ontsnappen aan hun situatie.

Een ander aspect van de ervaring van tijd in Kafka’s werk is de verstrengeling van het verleden en de toekomst. Vaak lijken de personages in zijn verhalen gevangen te zitten tussen hun herinneringen aan het verleden en hun angst voor de toekomst, waardoor het heden ongrijpbaar wordt. Dit kan bijdragen aan een gevoel van existentiële angst, omdat de personages niet in staat lijken om een stabiele identiteit te vinden in het hier en nu.

Tot slot behandelt Kafka ook de ervaring van tijd als een abstract concept. In veel van zijn verhalen lijken de personages gevangen te zitten in een wereld waarin de tijd geen betekenis heeft of zelfs volledig afwezig is. Dit kan bijdragen aan een gevoel van desoriëntatie en vervreemding, omdat de personages niet in staat lijken om grip te krijgen op hun omgeving of hun eigen identiteit.

Kortom, Kafka’s werk behandelt de ervaring van tijd op verschillende manieren, die allemaal bijdragen aan het creëren van een gevoel van vreemdheid, isolement en existentiële angst.

Zo luidt het antwoord van ChatGPT op mijn vraag: ‘ Wat valt er te zeggen over de ervaring van tijd in het werk van Kafka? ‘

De tijd leidt onherroepelijk naar de dood. In zijn dissertatie over het werk van Gerard Reve stelt Johan Snapper dat in het vroege werk van Reve – in de jaren voor diens bekering – de tijd op een Kafka-achtige wijze wordt ervaren. Dat wat zeggen, de tijd wordt beleefd als een dubbele vloek: de tijd gaat dan niet alleen te langzaam, maar ook te snel. Dat gevoel van de tijd als een dubbele vloek geldt in wezen voor de seculiere mens in het algemeen. Een mens zit gevangen in een wereld waarin de tijd tergend langzaam voorbij kruipt, maar tegelijk zit hij gevangen in een metafysische wereld waarin de tijd genadeloos en onstuitbaar doorgaat. Het leven is wachten en nog eens wachten op een onontkoombaar einde dat razendsnel nadert.

Voor veel mensen heeft de gedachte  aan een mogelijke verlossing uitsluitend betrekking op de horizontale as van de tijd, dat wil zeggen: op de innerlijke beleving daarvan. Beide belevingen van tijd – de terugkeer van het verleden en het naderen van de dood – spelen zich af binnen de wereld zelf en zijn dus immanent. Er is geen transcendente ‘ruimte’ in deze dubbele tijdsbeleving, zoiets als een eeuwige uitgestrektheid die zich aan het de sequentie van de tijd onttrekt. Dat zou een tijd zijn, die zich ergens buiten de psychisch beleefde tijd zou ophouden, een tijd van eeuwigheid, een tijd die vóór de tijd uitgaat, pre-existent is of co-aetern, zoals theologen dat noemen. Dat is geen horizontale, beleefde tijd, maar een verticale, alles overstijgende tijd.

Ook Jung heeft zich in dergelijke zin uitgelaten over de tijd. Hij spreekt in dit verband over over ‘het pleroma’. In de Jungiaanse psychologie verwijst het begrip ‘pleroma’ naar een concept uit de gnostische mythologie dat Jung gebruikt om het onbewuste te beschrijven dat in feite ’tijdloos’ is. Hij beschouwt het pleroma als de oorspronkelijke toestand van volledigheid en eenheid vóór de schepping van de wereld. Het wordt soms ook beschreven als een goddelijk rijk of een onbegrijpelijk, transcendent heelal. Jung gebruikt het concept van het pleroma om het collectieve onbewuste te beschrijven, het deel van het onbewuste dat universele, archetypische beelden en symbolen bevat die gemeenschappelijk zijn voor alle mensen.

In de context van de Jungiaanse psychologie vertegenwoordigt het pleroma dus de diepten van het onbewuste waaruit psychische inhoud kan opkomen, als een verschijning het tijdelijke vanuit het tijdloze . Deze inhoud kan dan bewust worden gemaakt door middel van analytische technieken, zoals dromen, actieve verbeelding en therapeutische gesprekken. Het begrijpen en integreren van deze inhoud kan leiden tot persoonlijke groei en individuatie.

Ook in het christendom speelt dit duale karakter van de verschijning van het tijdelijke vanuit het tijdloze. Hoewel de geboorte van Christus een unieke en historische gebeurtenis is, bestaat deze gebeurtenis al voor altijd. Voor mensen die hier niet veel van weten, kan het moeilijk zijn om te begrijpen hoe iets eeuwigs en ontijdelijks tegelijkertijd kan bestaan met een unieke gebeurtenis in de geschiedenis.

Maar al is het iets dat een mens moeilijk kan aanvaarden, tijd is en blijft relatief, dat wil zeggen, dat er een gelijktijdig bestaan ​​is van alle historische processen. Wat eeuwig in het ‘pleroma’ als een ‘proces’ bestaat, verschijnt in de tijd als een onregelmatige herhaling. Maar als het tijdloze van het pleroma wegvalt, is het enige wat overblijft de marteling van de tijd als een eeuwige herhaling zonder een diepere laag van tijdloosheid.

Dat laatste herken ik maar al te goed. Het is die altijd  terugkerende herhaling die zich ook vaak voltrekt in mijn dromen. Vannacht was hij weer, die ene repeterende droom die mij al decennia lang blijft kwellen als een Kafka-achtige ervaring in de nacht. Ik was ontboden op het Provinciehuis. Na een uur wachten in een kaal vertrek, waarin alle wanden waren bekleed met stalen lambriseringen, werd ik door een bode zwart gewaad naar binnen geroepen. Het volgende vertrek was met tropisch hardhout bekleed. Weer een uur later kwam er een nieuwe bode, nu getooid in een zeventiende-eeuws kostuum. Hij leidde me naar een grote zaal met een lange rode loper.

Helemaal aan het eind zat op een gouden troon de Commissaris van de Koningin. Hij sprak een onverstaanbare taal die het midden leek te houden tussen Oud-Keltisch en Fries. Toch kon ik hem  goed verstaan. Zijn boodschap kwam er op neer dat ik van al mijn taken ontheven was. Het bevoegd gezag van Fryslân had besloten mij vogelvrij te verklaren en in die hoedanigheid zou ik geen verdere publieke functies meer mogen vervullen. Achter de Commissaris was een vreemd geluid te horen, zoiets als het instemmend gemor dat vaak opklinkt in het Britse Lagerhuis.

‘U bent een vrij man,’ sprak de Commissaris, ‘u kunt gaan en staan waar u wilt.’ Ik maakte een diepe buiging overeenkomstig de etiquette van het kabinet en liep de zaal uit. Toen de zware deur achter me in het slot viel, hoorde ik dat het gemor aanzwelde tot een extatisch gejuich. Alsof Cambuur had gescoord in blessuretijd. Op straat deden mijn ogen pijn door de laagstaande najaarszon. Een vreemd gevoel kwam in mij op, en juist op dat moment gebeurde er iets raars, alsof er een soort kaasstolp van mijn hoofd werd weg getild.

Verbijstering greep mijn aan bij de duizelingwekkende gewaarwording van een eindeloos krioelen van atomen en elektronen. Het was alsof in een diepe afgrond keek en tegelijk een tomeloze vreugde beleefde. Dit is het hiernamaals, zo dacht ik bij mezelf. Ik voelde me opgenomen in de gemeenschap der heiligen. Maar opeens zat ik weer thuis achter mijn beeldscherm. Om mijn enkel zat een knellende band. Ik had elektronisch huisarrest. Vroeger dan ooit tevoren greep de angst om zich heen.

Dromen zijn rare dingen. Ze hebben iets vertrouwd, ook al is de inhoud nog zo bizar. Het is met zo’n droom geteld als met de tijd, ze gaat te sne en tegelijk kruipt hij tegrend langzaam voorbij. Deze r epeterende droom van mij heeft inderdaad iets kafkaiaans. In de tiest and waarin ik ben terchtgekomen vool ik mij veroordeeld zonder schuld. Het is een proces zonder aanleiding en toch likkt er vaag een wettelijke grond aanwezig, waardoor mijn elektronische gevangenschap gerechtvaardigd is.

Er wordt wel eens beweerd dat alle boeken van Kafka hetzelfde thema hebben: de onrechtvaardigheid van het bestaan, ondanks de goddelijke wet die eraan ten grondslag ligt. ‘Het leven,’ schrijft Kafka, ‘lijkt op een onhandig samengestelde feestmaaltijd: terwijl men met ongeduld op het voorgerecht zit te wachten, blijkt het hoofdgerecht al ongemerkt te zijn gepasseerd.’ Kortom, de tijd gaat  tergend langzaam en teglijk razendsnel. 

Er is iets grondig mis, wat tegelijk heel normaal lijkt te zijn. Je wordt geacht je te gedragen alsof er niets aan de hand is, terwijl je toch duidelijk hoort dat gaskraan al open staat. Kafka was een Jood en Joden hebben iets met de Wet van Jahweh, wiens aangezicht wij nooit te zien krijgen, want de hemel is leeg. De schepping van de wereld was een gigantisch ongeluk en het enigste wat ons in dit gebroken tranendal te doen staat is de boel waar mogelijk een beetje repareren, totdat onze schadeclaim wellicht ooit van hogerhand vereffend wordt. Kafka laat zien hoe de vlag er werkelijk bij hangt. Het is een zootje hier op aarde, maar we zullen het ermee moeten doen.

Dromen geven ons signalen die afkomstig zijn uit het grote onbekende.  In zijn artikel G.K. van het Reve en de re(cidiv)istische Heterokliet stelt Johan Snapper dat evenals Kafka ook Gerard Reve het leven beschouwde als iets dat uit tekenen en signalen bestaat, die de kunstenaar uit roeping moet ophelderen: ’Deze verhouding tussen kunst en waarheid wordt op dezelfde wijze uitgedrukt binnen de grenzen van de roman, waar de droom de sombere waarheid onthult, die als een geest rondzweeft.’

De droom in Van het Reve’s werken onthult inderdaad de waarheden, die de heterokliet met een vernederende angst onder de ogen ziet. Zoals in Kafka’s Strafkolonie roept het de voorstelling van de dood op als een straf welke in de huid van het lichaam van de gevangene is geschreven – een ijzingwekkende metafoor voor het lijden dat Van het Reve als een noodzaak van het leven ziet.

Dat is een hele mond vol, maar er zit een kern van waarheid in deze bewering. Onder een ‘heterokliet ‘ beschouwt Snapper ‘de afwijker van de norm’, dat wil zeggen: iemand die niet alleen een zondaar maar ook een heilige is. De opdracht van de heterokliet zou zijn, om het raadsel van het revisme op te lossen. Hij moet een verklaring vinden voor de signalen die uit de ontvanger komen. Want de schrijver is ook een ontvanger: een soort televisietoestel dat tegelijk signalen uitzendt, die uiteindelijk voortgebracht worden door een geheimzinnige macht buiten hem.

Dat laatste beeld gebruikt Reve zelf in zijn brievenroman Op weg naar het einde. In dat boek is hij voor het eerst op een tranceachtige wijze gaan schrijven, bijna orakelend af en toe, alsof het leven een angstaanjagende droom is die verklaard moet worden. Deze schrijftrant had Reve bij toeval ontdekt en het nieuwe procedé werd meteen op zijn uiterste grenzen beproefd, vooral in zijn boek Nader tot U, waarin het droomachtige bewustzijn soms de trekken krijgt van geestestoestand van een oudtestamentische profeet.

Opvallend is dat Snapper in zijn betoog over de droom bij Reve een vergelijking maakt met Kafka’s meest kafkaiaanse verhaal In de strafkolonie. Dat is inderdaad een gruwelijk verhaal. Ook Kafka zelf vond het smerig en vaak vielen mensen flauw als hij het voorlas voor een publiek. Het gaat over een marteling met een machine die uit drie delen bestaat: het Bed, waarop de veroordeelde ligt vastgebonden, een Eg die hem met naalden bewerkt en de Grote Tekenaar die de Eg aanstuurt om de tekst van het overtreden gebod tot bloedens toe in de huid van in het lichaam te etsen. Deze marteling speelt zich af op een eiland en de leider van de strafkolonie, die het vonnis laat voltrekken, geeft een bezoeker uitleg  over de werking van het apparaat.

Het meest gruwelijke is dat alles in detail wordt beschreven als gold het de gewoonste zaak van de wereld.  Het verhaal lijkt een oude waarheid in beeld te brengen: door het lijden ontstaat openbaring. Aan het slot – als het lijden door de marteling ondraaglijk is geworden – raakt het slachtoffer in extase. De daad van de marteling is als een tatoeage van God, die Zijn Wet etst in het vlees van de mens. Het gebod ‘Wees rechtvaardig’ wordt zo op de meest onrechtvaardige wijze duidelijk gemaakt in het lijden van de mens, die levend gevangen zit in een marteling. Kortom: het leven is een nachtmerrie die werkelijkheid is geworden.

Kafka suggereert in dit verhaal dat er geen mythische of  religieuze betekenis bestaat van pijn en lijden. Het apparaat representeert ook de eenheid van schrift en dood. De symboliek van dit verhaal staat haaks op de leer van het katholicisme en in die zin is het wonderlijk dat Snapper deze vergelijking maakt in relatie met Reve. Wie lijdt is volgens de katholieke geloofsleer los van zonde.

Lijden breekt de wil niet maar sterkt haar. Lijden loutert en leidt tot mildheid. Lijden dient geduldig gedragen te worden. Wie God het meest liefheeft wordt het meest met lijden bedeeld. De ware katholiek zou dan ook geen probleem moeten hebben met het lijden dat hem overkomt. Alleen het lijden van Christus is onbegrensd en het leven hier op aarde moet gericht zijn op het deel hebben aan het lijden van Christus.

Kafka wijst ons in zijn verhaal In de strafkolonie op het hopeloze van het lijden. Er is geen spoor van verlossing, dat is misschien wel het meest angstaanjagende, dat hij te melden heeft. De marteling die hij beschrijft eindigt dan ook onherroepelijk in de dood. In zijn dit verhaal wordt het lijden van elke theologische zin ontdaan, terwijl je op je klompen aanvoelt dat er wel degelijk een theologische allegorie in het geding is. Als het doodgemartelde lichaam van de gevangene uiteindelijk uit de martelmachine wordt gehaald, schrijft Kafka het volgende:

“Toen keek hij bijna tegen zijn zin naar het gezicht van het lijk. Het was precies zoals het bij zijn leven was geweest; er was geen spoor van de beloofde verlossing te ontdekken; wat alle anderen ook in de machine gevonden hadden, de officier vond het niet. De lippen waren stijf op elkaar gedrukt de ogen waren open met dezelfde uitdrukking als bij het leven; de blik was rustig en overtuigd; door het voorhoofd ging de punt van de groten ijzeren piek.”