De ziekte van de tijd
Tijdens een psychose kan de ervaring van tijd heel anders zijn dan normaal. Mensen met een psychose kunnen bijvoorbeeld het gevoel hebben dat de tijd stil staat, versnelt of vertraagt. Dit kan erg verwarrend zijn en het kan moeilijk zijn om een goed gevoel van tijd en ruimte te behouden.
Sommige mensen met psychose kunnen ook het gevoel hebben dat ze in een andere dimensie of wereld zijn beland, waardoor hun gevoel van tijd en ruimte nog verder verstoord kan raken. Dit kan leiden tot een gevoel van vervreemding van de werkelijkheid en kan zeer verontrustend zijn.
Bovendien kan het ook voorkomen dat mensen met een psychose bepaalde periodes in hun leven anders ervaren dan de rest van de wereld om hen heen. Ze kunnen bijvoorbeeld het gevoel hebben dat ze zich in het verleden bevinden of dat ze de toekomst kunnen voorspellen. Dit kan leiden tot een verstoord gevoel van tijd en kan bijdragen aan het gevoel van vervreemding van de werkelijkheid.
Het is belangrijk om te benadrukken dat de ervaring van tijd tijdens een psychose zeer individueel kan zijn en dat dit voor elke persoon anders kan zijn. Mensen die lijden aan psychose hebben vaak een complexe en persoonlijke ervaring die niet gemakkelijk kan worden begrepen door anderen. Het is belangrijk om professionele hulp te zoeken als je het gevoel hebt dat je een psychose hebt of als je iemand kent die mogelijk lijdt aan een psychose.
Dat antwoordt ChatGPT op mijn vraag:’Hoe verandert de ervaring van tijd tijdens een psychose?
Kan het zijn dat er in deze tijd een ziekte bestaat die mogelijk iets van doen heeft met de ervaring van de tijd zelf, een ziekte die tot nog toe de filosofie uit zicht is gebleven, omdat het denken zich vooral heeft gericht op de fatale verwevenheid van taal en voorstelling of het failliet van het vooruitgangsdenken – en voor de verschraalde beleving van tijd zelf geen oog heeft. De ziekte van de tijd, zoiets zou het moeten zijn. Misschien schuilen de kiemen van deze ziekte niet in de mechanismen van de taal, maar in de psychische ruimte waar de taal uit voortkomt, dat wil zeggen: in de tijd als oergrond van de ervaring van liefde en overgave.
In zijn boek De overtocht (2021), waarin Berry Vorstenbosch verslag doet zijn psychotische ervaringen, schrijft hij over een gewaarwording dat de tijd stil was blijven staan. Hij zag de klok heen en weer tikkende bewegingen maken en schrijft:
‘In de huiselijkheid van de situatie , waarin ik liggend in bed bleef turen naar de aarzelende, heen en weer tikkende bewegingen van de secondewijzer, kreeg ik contact met de hele mensheid.’
Het was een van de bijzondere ervaringen tijdens een psychose, die bij hem uiteindelijk zou leiden tot een bekering. De vraag is: kan een psychose tot een bekering leiden? Of is die bekering tot het geloof in God niets anders dan een nieuwe fase van de psychose? Vorstenbosch definieert de psychose als ‘een reis naar een nieuwe meesterbetekenaar, als een poging te incarneren in je eigen fictie, in je eigen schepping.’
Zo gedefinieerd lijkt het waansysteem van een psychose verdacht veel op het waansysteem van de religie, tenzij het waansysteem van de religie wezenlijk anders van aard zou zijn. Maar dat laatste is nog maar de vraag. Er bestaat ook nog zoiets als wat Fokke Sierksma ‘de religieuze projectie’ heeft genoemd. Kan het zijn dat religie in wezen ‘een ziekte van de tijd’ is, omdat de waan van een eeuwige bovennatuur een projectie is die de eindigheid van het menselijk bestaan – het drama van de dood – kan verzachten. Kortom, als je in een psychose denkt dat de tijd stilstaat, ga je dan in God geloven?
De psychiater H.C. Rümke heeft in 1947 gewezen op ‘de religieuze nood’ die als psychische ziekte naar voren kan treden. Hij deed dat in een voordracht over de plaats van de psychiater en de zielzorger in de geestelijke gezondheidszorg. De psychische processen, die zowel bij een bekering als een tegenbekering kunnen optreden, hadden de belangstelling van Rümke gewekt. Psychotische ervaringen kunnen volgens Rümke soms nauwe verwantschap vertonen met de geestelijke crisis die iemand doormaakt bij een bekering. Zo beweerde Rümke onder meer het volgende:
‘Ook kunnen wij het erover eens worden, dat ook tijdens een ziektetoestand optredende belevingen op zichzelf niet alleen niet waardeloos behoeven te zijn, maar zelfs ook na de ziekte als belevingen van een zeer diepe waarde kunnen blijven erkend.’
Hij laat daarbij onvermeld wat er tijdens een psychose kan gebeuren met de ervaring van tijd, de ervaring bijvoorbeeld dat de tijd stil blijft staan. Nog afgezien van de vraag wat er werkelik zou gebeuren als de tijd stil zou blijven staan.
Ik moet er niet aan denken. Dan zou alles om ons heen bevriezen en zou er geen verandering meer plaatsvinden. Mensen zouden plotseling niet meer kunnen bewegen of praten, planten en dieren zouden niet meer groeien of bewegen, en de natuurlijke processen die de wereld draaiende houden, zoals de watercyclus en het draaien van de aarde om zijn as, zouden allemaal stoppen. Alle energie in het universum zou bevriezen, wat betekent dat er geen elektriciteit of licht meer zou zijn. Er zou geen geluid meer zijn en alle apparaten die afhankelijk zijn van de werking van de tijd zouden niet meer werken.
Zelf heb ooit zoiets als ‘het stilstaan van de tijd’ beleefd in de tijd waarin ik zelf in een psychose belandde. Deze ervaring leidde bij mij niet tot een bekering, maar uiteindelijk tot het tegendeel: ik viel van mijn geloof af. Sterker nog, het bestaan van God is voor mij sindsdien onmogelijk geworden.
We schrijven januari 1966. De gedachten in mijn hoofd waren ineens niet meer te stoppen en sloegen op hol. Ik zag de geschiedenis van duizenden jaren als een timelapse film voorbij trekken. Alsof de tijd achteruit was gaan lopen en alles opnieuw begon, van voren af aan. Het paradijs zou terugkeren op aarde, het beloofde land was nabij. Ik had een opdracht, al wist ik nog niet precies welke. De draaikolk in mijn hoofd ging over in een vloedgolf van beelden die uitmondde in een visioen of een verschijning.
Ik weet niet precies hoe ik dit nachtelijk gebeuren achteraf moet benoemen, maar ik voelde een duidelijke aanwezigheid van iets bovennatuurlijks, iets dat mij optilde boven de wereld, boven de tijd en boven de ruimte. Met een paar klasgenoten was ik drie dagen op retraite geweest in het Benedictijnen-klooster De Slangenburg in Doetinchem. In de dagen die daarop volgden was er geen houden meer aan. Ik praatte iedereen de oren van het hoofd. In de week daarop heb ik niet of nauwelijks meer geslapen.
Ik ging een boek schrijven. Ik scheef niet, ik werd geschreven. Mijn boek zou daar ook over gaan, over ‘het geschreven worden’, een bekentenis in orakeltaal. Het zou een eigentijdse vertaling van De Belijdenissen van Augustinus worden, geen letterlijke omzetting van de oorspronkelijke tekst, maar een nieuwe belijdenis, een nieuwe catechismus ook, een tekst die op de huid van de tijd geschreven zou schrijven, hallucinerend in het hier en nu. Al schrijvend zag ik mijn hele leven voorbijtrekken met alle betekenislagen die daarin verborgen lagen.
Ik zat in de machinekamer van mijn eigen verbeelding en liet gebeuren wat gebeuren moest. Het absolute had bezit genomen van mijn geest en maakte aan elke twijfel een einde. Eindelijk was ik bevrijd. Ik had het syndroom van Jeanne d’Arc. Ik hoorde geen stemmen, maar diep in mijzelf was iets als vanzelf gaan schrijven. God zelf daalde neer in mijn taal. Zijn woord was vlees geworden en ging in mijn lichaam wonen. Ik was op weg in mijn eigen overtocht. Het was zoals Vorstenbosch het terecht noemt ‘een reis naar een nieuwe meesterbetekenaar, als een poging te incarneren in je eigen fictie, in je eigen schepping.’
Daarna ging ik elke dag dwalen door de stad. Ik liep rond in een wereld die nog altijd in een diepe sluimer verkeerde, een soort dodenwereld waarin ik de enige levende was. Ik moest de wereld redden van de ondergang, en had dat gedaan door de tijd stil te zetten. De tijd stond stil, en liep toch door. De tijd liep door, en ik stond stil.
Ik was de nieuwe Adam, de eerste mens die was opgestaan uit de sluimer van het leven, vroeg in de morgen, terwijl niemand nog wist dat alles voorgoed veranderd was. Heel mijn koninkrijk was voortaan van deze wereld. Ik meende dat ik onsterfelijk was, zette mijn bril af en stak de Ferdinand Bolstraat over.
Door een godswonder bleef ik ongedeerd en ik was zielsgelukkig. Alsmaar zag ik de zon en ik liep hem achterna. De Ceintuurbaan op. De Hobbemakade langs. Het Museumplein over. Op weg naar het Vondelpark. De zon…. er was iets met de zon. Hij zou mij terugvoeren naar het paradijs. Naar de tijdloze stilstand van de tijd.
Vaak nog word ik overvallen naar een gevoel van heimwee naar deze sublieme ervaring van de tijd. Het is een ervaring geweest in mijn leven, die nooit meer terug zal keren. Net als de tijd zelf die nooit op zijn schreden terugkeert. De tiid hâldt gjin skoft. Helaas. Je bent geestesziek als je die wijsheid niet wil erkennen, en geestelijk gezond als je die absurditeit van het leven altijd maar weer voor zoete koek aanneemt. Maar het is een ziekte van de tijd, als je gaat denken dat de tijd stilstaat. De bekering die mogelijk daarop volgt kan ook een ‘gezonde’ vluchtpoging zijn om je voor dit soort gevaarlijke waanideeën te behoeden. De overtocht is dan alsnog geslaagd te noemen.
Zie ook mijn blog: Nep wordt echt in de religieuze waan