Een tijd waarin de tijd verdwijnt
Het is moeilijk om te zeggen of tijd als een open horizon een verdwijnend fenomeen is, omdat het afhangt van wat je bedoelt met “tijd als een open horizon”.
Als je met “tijd als een open horizon” bedoelt dat we een gevoel van oneindige tijd hebben, zonder enig einde of beperking, dan zou je kunnen stellen dat dit een verdwijnend fenomeen is. Dit komt omdat moderne technologie en de drukte van het dagelijks leven ons vaak het gevoel geven dat de tijd beperkt is en dat we altijd haast hebben.
Aan de andere kant, als je met “tijd als een open horizon” bedoelt dat we ons bewust zijn van de mogelijkheden en kansen die de toekomst ons biedt, dan zou je kunnen stellen dat dit nog steeds een belangrijk aspect is van onze perceptie van tijd. Mensen blijven plannen maken en toekomstige doelen stellen, dus op die manier blijft tijd als een open horizon relevant.
Dus het is niet zozeer een kwestie van of tijd als een open horizon verdwijnt, maar eerder hoe we onze perceptie van tijd ervaren en hoe we ermee omgaan in onze levens.
Dat antwoordde ChatGPT op mijn vraag of de tijd als een open horizon een verdwijnend fenomeen is. Wederom een correct en afgewogen antwoord. Enerzijds, anderzijds en de conclusie ligt in het midden. Zo denkt ChatGPT en zo houd je je klanten altijd tevreden. Maar is het ook zo? Ik denk dat de tijd als een open horizon hoe dan ook – los van enerzijds en anderzijds en hoe je het woord ‘open’ interpreteert – een verdwijnend fenomeen is. Om dat te onderbouwen moet ik teruggaan in de tijd.
Ruim zeven eeuwen geleden beklom Petrarca de Mont Ventoux. Hij was de eerste moderne mens – zo wordt wel eens beweerd – die een berg beklom om de schoonheid van het landschap te beschrijven. Maar in het verslag van zijn tocht kom je het landschap nauwelijks tegen. Vergezichten in die tijd hebben een aardse schoonheid, die het moet afleggen tegen de hemelse schoonheid die zich niet buiten maar binnen de mens bevindt. In zekere zin is het ook van een reis door de tijd die deze alpinist van het innerlijk achter zich laat. In zijn binnenzak zit een boek dat een millennium tevoren is geschreven: de Belijdenissen van Augustinus.
Op de top aangekomen ziet Petrarca de wereld aan zijn voeten liggen. Rechts de bergen van de Lyonese provincie, links de Middellandse Zee, ‘die Marseille en de muren van Aigues Mortes bespoelt, hoewel daar in beide gevallen toch een afstand van enkele dagen tussen ligt’. Die zin markeert een keerpunt in het verhaal. Het is niet de schoonheid van het uitzicht die Petrarca overrompelt als wel de gelijktijdigheid van de geografische ruimte. Afstanden blijken te krimpen aan de horizon. Hoe verder je kijkt, hoe meer ruimte en tijd in elkaar schuiven. Door dit duizelingwekkend gegeven wordt de eerste moderne mens door angst overvallen. Hij krijgt spijt van zijn beklimming en herinnert zich de vermaning van Augustinus dat er buiten de ziel niets waard is om bewonderd te worden.
Dit soort vrome scrupules zijn in de moderne tijd als sneeuw voor de zon verdwenen. Na Petrarca werd de blik definitief naar buiten gericht. De grens tussen het innerlijk en de wereld ging dicht op dit historisch kruispunt tussen introspectie en ruimtevrees. De fysische ruimte werd een uitgestrektheid die voor het oog wordt vervormd door optische wetten. Op vergelijkbare wijze ging ook de geschiedenis zich ontrollen als een imaginair panorama met een wonderlijke perspectivische vertekening. Wat veraf was kwam dicht bij elkaar te liggen terwijl het nabije zijn onderlinge afstand behield. Tijd was geen uitbreiding meer van de ziel, zoals Augustinus had beweerd, maar de mens werd een acteur in het spektakel van de geschiedenis, dat wil zeggen: in een panorama met wisselende vergezichten.
Vanuit dat perspectief maanden kunstwerken niet meer tot nederigheid, maar gaven aanleiding tot esthetische ervaringen. Sublieme gewaarwordingen leenden zich voortaan om geordend en onderling vergeleken te worden als piekervaringen in het hooggebergte van de geest. Dat panoramisch besef van de kunsthistorische ruimte zou weldra zijn beslag krijgen in de eregalerijen van het museum, een centrale hal in het gebouw die zich onttrekt aan de dwingende historische rondgang in de kabinetten aan weerszijden. Het is deze panoramische blik, die sinds de Renaissance het zicht op het verleden bepaalt. Een blik, die ook ten grondslag ligt aan de gedachte dat er zoiets wonderlijks zou bestaan als eeuwige schoonheid.
Ik stel me voor die eeuwige schoonheid te vinden is in het museum van de eeuwige schoonheid. Je zou dit museum het collectief esthetisch geheugen van de mensheid kunnen noemen. Deze ruimte heeft het uiterlijk van een klassiek pantheon. Onder het fronton aan de voorzijde is een spreuk van Pico del Mirandola gebeiteld. Binnen loopt Shakespeare rond als een suppoost met gepunte schoenen. Goethe serveert koffie met gebak in Café Eckermann. Op gezette tijden worden er rondleidingen gegeven door André Malraux en Ernst Gombrich geeft er wel eens een lezing over eeuwige schoonheid. Er is een bibliotheek, een concertzaal en aan de ronde wand hangen honderd panelen met wat olieverf erop. Dat zijn de meesterwerken die evengoed als strijkplank kunnen dienen, zoals Duchamp ooit ontdekte. Want hoe verheven en tijdloos de sfeer er ook mag zijn, kunst blijft een illusie en ook het pantheon van de eeuwige schoonheid is een constructie van de geest.
Deze denkbeeldige kunsttempel kent geen directeur en ook geen God. Alleen Hegel zou misschien nog passen in het profiel van de conservator-functie. Het pantheon van de eeuwige schoonheid is in feite het museum van de humaniteit. Boze tongen mogen dan beweren dat de grote verhalen van Renaissance en Verlichting uit de wereld zijn verdwenen, het museum van de humaniteit is nog lang niet failliet. Sterker nog, naarmate de geschiedenis als een proces van vooruitgang steeds meer uit zicht verdwijnt, wordt de behoefte aan een ultieme eregalerij van de kunst alleen maar groter. In de posthistorische periode, zo voorspelde Fukuyama, zal geen sprake meer zijn van kunst noch filosofie, en resteert slechts de eeuwige zorg voor het museum van de menselijke geschiedenis.
In die post-historische fase, die Fukuyama met rasse schreden zag naderen, zijn we nu beland. De techniek gaat al onze verlangens bevredigen als een eeuwigdurende wensdroom, waar niet meer aan te ontsnappen valt. Er zijn tegenwoordig al programma’s verkrijgbaar waarin je moeiteloos heen en weer kunt reizen door een tijdvak van tweeduizend jaar. In een vernuftige 3D-simulatie, die door AI gegeneerd wordt, kun je zien hoe de kathedraal van Chartres wordt gebouwd met gregoriaans koorgezang als muzak op de achtergrond. Na een druk op een knop loop je rond op het Piazza Navona om even later te ontdekken dat het zicht vanuit de spiegelzaal van Versailles zich uitstrekt langs een loodlijn naar de horizon. Na twee en een half millennium is het museum van de humaniteit een virtueel panorama geworden. Een duizelingwekkend uitzicht op de geschiedenis wordt zichtbaar in een virtuele ruimte met achter elke button een peilloos reservoir aan beelden en gesproken biografieën.
Als ik op deze wijze op zoek ga naar de eeuwige schoonheid, word ik door een vreemd gevoel overvallen. Ik voel me een reiziger die verdwaald is in de tijd. Opeens zie ik een rechte lijn die loopt van het panorama van Petrarca naar deze virtuele tour d’horizon. Kunstmatige Intelligentie brengt iets nieuws aan het licht: de gelijktijdigheid van de historische ruimte. Daarmee komt een verbinding tot stand tussen de gelijktijdigheid van het geheugen en de gelijktijdigheid van de geografische ruimte. Kortom, tussen de verwondering van Petrarca over het uitzicht op de top van de Ventoux en de verbijstering van Augustinus over de bodemloze ruimte van zijn eigen geheugen. Deze verbinding heeft het karakter van een kortsluiting met alle gevolgen van dien.
Er is iets grondig mis in deze virtuele versie van het museum van de eeuwige schoonheid. De tijd zelf is verdwenen. Virtuele panorama’s brengen geen nieuw soort verbijstering teweeg, hooguit een onbestemd gevoel van verveling. Er is letterlijk teveel om uit te kiezen. De ruimte wordt platgeslagen tot een interactieve verzameling cultuurtoeristische attracties. De tijd ontaardt in een tombola van jaartallen met hun bijbehorende meesterwerken. Alles wordt inwisselbaar in dit mausoleum van tijdloze superlatieven. Eeuwige schoonheid is een fata morgana in cyberspace. Als dit fenomeen al bestaat, dan is voor mij één ding zeker: het bevindt zich niet in dit ingeblikt reservoir van tijd vol dode meesterwerken.
De tijd als een open horizon is een fenomeen dat achter de horizon van de tijd verdwijnt. Dat vernauwend perspectief verandert ook het leven. Overal wordt de tijd ingepakt, niet alleen door om zich heen grijpende elektronische netwerken, maar ook door de economie die in toenemende mate alles met alles verbindt. De gezondheidszorg wordt een minutencultuur. Het onderwijs een spoedcursus in carrièreplanning. Dit verdwijnen van de tijd als een open einde openbaart zich ook in de kunst. Architectuur wordt techniek omhuld door design. De openbare ruimte een op beeldscherm ontworpen steenlandschap. Nieuwe media infiltreren de beeldende kunst en muziek dikt in tot een eindeloze variatie van pulserende ritmes. Het tijdrovende maakproces, dat ooit aan de basis lag van de kunst, wordt steeds meer een zaak van tijd-vernietigende machines.
De ultieme uitdaging van de techniek is het uiteindelijk doen verdwijnen van de tijd in een allesomvattend panorama van gelijktijdigheid. We staan op de drempel van een tijdperk waarin de kunstmatige intelligentie de uitgestrektheid van de ruimte misschien voorgoed doet vergeten. Onderwijl bestaat bij veel wetenschappers nog altijd een blinde vlek voor alles wat aan toevallige verandering onderhevig is: de grilligheid van een vondst, het onvoorspelbare van een creatief proces, de ogenschijnlijk chaotisch verlopende reacties in de natuur. Wetenschap wordt vaak opgevat als het elimineren van tijd. Recente vormen van AI zoals ChatGPT bevestigen dit. De tijd verdwijnt omdat alles – ook wat nieuw gecreëerd wordt- onmiddellijk is op te roepen. Zo komt wellicht ook nog de Apocalyps op afroep beschikbaar, als een optie die zomaar werkelijkheid kan worden. We leven immers in een tijd waarin de tijd verdwijnt.
Je kunt je i-Phone niet meer uitzetten, want een e-mail komt altijd aan. Alleen lees je het bericht op een ander moment, zoals je ook een uitzending bekijkt op een tijdstip dat het je uitkomt. De media doen aan ‘tijdspreiding’ met het gevolg dat er geen tijd meer resteert waarin niets meer gebeurt. De 24-uurs economie heeft elk uur productief gemaakt. De koopzondag heeft het shoppen tot een eeuwigdurende bezigheid getransformeerd. Alles gebeurt tegelijk, en nooit meer synchroon op één moment. De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige splijt de wereld in een oneindig pluralisme. In deze veelvormigheid van het verlangen valt alles uit elkaar en keert tegelijk terug in een huiveringwekkende eenvoud. De wereld versplintert en wordt één. Dat is de vreemde paradox die de nieuwe media teweeg hebben gebracht en die door de Kunstmatige Intelligentie naar een hoger plan wordt getild.
Die ontwikkeling is natuurlijk niet van vandaag. Eigenlijk is alle techniek erop gericht om gelijktijdigheid te creëren. De perfectionering van transportmiddelen streeft naar de gelijktijdigheid van de geografisch ruimte. Eén uur besparing van reistijd tussen twee wereldsteden vereist een miljarden-investering in het spoorwegnet, maar we hebben het er graag voor over. Afstand is tijd en hoe sneller een afstand overbrugd kan worden, hoe gelijktijdiger we overal kunnen zijn. Maar met de versnelling van het transport verdwijnt ook de verloren tijd van het reizen. Die verloren reistijd is de prijs voor de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige. ‘Beam me up. Scotty’ van Star Trek is de ultieme droom van de techniek.
Er bestaat straks geen enkele afstand meer. Je kunt dan tot in de verste uithoeken van het heelal gelijktijdig opduiken, door je eigen lichaam radiografisch te laten ‘verzenden’ in de ruimte. Aanwezigheid in het hier en nu is slechts een golfpatroon van elementaire deeltjes dat heel goed overgeplaatst kan worden naar elders. Het gevolg is dat er geen pauze meer zal bestaan. Met de ultieme verdwijning van de reistijd zal ook elk moment van rust uit de wereld verwijderd zijn. ‘De wereld gaat aan vlijt ten onder’, zoals Max Dendermonde al in de jaren vijftig voorspelde. Straks kunnen we niet eens meer sterven in onze zelfgecreëerde droompaleizen. De tijd vindt dan zijn voltooiing in een grenzeloze ruimte die per definitie onvoltooid zal zijn.