De ijdelheid van de schrijver
Weer zo’n hypercorrect antwoord van ChatGPT. Ik geloof er niks van. Wie schrijft is ijdel. Punt. Neem mij nou. Elke dag een blog, en meestal ook nog over mezelf. Ook vandaag schrijf ik maar weer over mezelf. Of beter gezegd: over mijn onvermogen om mezelf te begrijpen. Je kunt jezelf niet zien, net zo min als een portretfoto jezelf nooit zichtbaar maakt voor jezelf. Er zit iets tussen wat altijd onzichtbaar blijft. Misschien is dat onzichtbare wel het verlangen dat zich bloot geeft door zich niet te tonen. Misschien is dat onzichtbare wel iets universeels dat zich schuil houdt in de ziel van alles, de natuur, de mens… alles wat leeft en stroomt in de tijd. Of beter gezegd: alles wat tegen de stroom in zwemt.
We verlangen ernaar om onszelf te zien zoals we zijn, maar we zien hooguit een vermeend beeld van onszelf dat zich vormt in de ogen van anderen. Hoe komt het toch dat je er op een foto nooit zo uitziet als je zelf denkt dat je er uitziet? Je gelaat is als je eigen stem: je ervaart het zelf anders dan een ander. Zelfs in de spiegel zie je iets anders uit dan op een foto zichtbaar wordt. Laatst hoorde ik iemand zeggen dat ik altijd redelijk goed overkom op een foto. Zelf ervaar ik dat niet zo. Ik zie altijd iemand anders. Nooit mezelf.
Op een foto van mezelf zou ik er graag wat meer als een schrijver uit zien en wat minder als een overjarige cabaretier. Schrijvers kunnen er vaak heel goed uitzien, vooral op een foto op de achterflap van een boek. Als ik zo’n schrijversportret zie, verbeeld ik mij wel eens dat ik naar het oppervlak van een ver verwijderde ster kijk. Dat kan ook zijn nadelen hebben.
Zo wordt een mee-eter op de linker wang van Gerard Reve opeens de inslag van een meteoor, een pukkel op de bovenlip Arnon Grunberg een gedoofde vulkaan. Toegegeven, het zijn vooral de meer doorleefde koppen, die zich lenen voor dit soort siderale metamorfoses. Van Boudewijn Büch was bekend dat uit altijd bewust weinig flatteuze portretfoto’s op de achterflap liet plaatsen. Ook lelijkheid kan charismatische trekjes krijgen.
Je kunt je zelfs afvragen of een gaaf en jeugdig uiterlijk wel past bij een ster-auteur. De verborgen verleider van een schrijversportret is moeilijk te peilen en het succes daarvan eens temeer. Van Connie Palmen zullen we nooit weten of haar debuut was geflopt zonder die smachtende blik op de achterflap. Fysieke schoonheid is niet alleen skindeep, maar ook een uiterst efemeer fenomeen. Ze laat zich vangen – of misschien wel creëren – door een camera, suggereert geluk, belooft vervulling, kortom, ze kan alles in het vooruitzicht stellen, behalve diepgang.
Tien jaar geleden gebeurde het dan eindelijk. Uitgever Aspekt vroeg mij voor het eerst of ik een foto van mezelf wilde aanleveren voor de achterflap van een boek. Na lang zoeken kwam ik tot de conclusie dat geen van de foto’s, die ik in mijn bezit had, de toets der kritiek kon doorstaan. Op de een oogde ik te oud, op de ander te jong. In arren moede heb ik toen – met ‘appeltje-shift-3’ – een schermafbeelding gemaakt van een filmstill die ik geplukt had uit een uitzending van Omrop Fryslân. Het was geen selfie maar een beeld dat is stilgezet in een stroom van beelden.
Opeens realiseerde ik mij dat ik gefascineerd raakte door mijn eigen spiegelbeeld dat bevroren is in de tijd. Narcissus had zijn eindbestemming bereikt. Het verlangen van de mens is misschien ooit wel ontstaan vanuit het tragisch besef dat je nooit zult kunnen samenvallen met je eigen spiegelbeeld. Dat is het lot van Narcissus maar ook van de mens. Door dat onvermogen breekt de spiegel en ontstaat het onvervulbare verlangen naar de ander, waaraan Narcissus meende te kunnen ontsnappen door zijn spiegelbeeld stil te zetten.
Hoe kun je je overgeven aan het verlangen zonder dat je zelf erdoor beknot wordt? Het verlangen kan een oceaan zijn, maar ook een gevangenis. ‘Ama et fac quod vis,‘ zei Augustinus. Heb lief en doe wat je wilt. Maar hoe kan liefde ooit vrijheid bieden als Narcissus zijn zelfbeeld niet loslaat? En hoe kun je liefhebben zonder jezelf te verliezen?
De mythe van Narcissus werd ooit door Ovidius opgetekend. Het is een trieste boodschap die deze mythische figuur ons te melden heeft. Narcissus gaat immers ten onder, maar daarmee is het verhaal niet op zijn eind. Elke lente brengt immers – naast nieuwe geluiden – ook de oude Narrcissus als bloem tot leven.