Mulisch & de symbiose met de machine
In zijn boek Voer voor psychologen (1961) vraagt Harry Mulisch het volgende: ‘Op welke grond wil men ontkennen, dat wij mensen plus onze techniek het lichaam aan het worden zijn van één reusachtige biologische mutant? Een bolvormig wezen met de aarde als ‘skelet’, dat evenveel van de mens verschuilt als de mens van de amoebe.’ Is het niet zo dat door de komst van Kunstmatige Intelligentie deze biologische toekomst van de mens een stap dichterbij is gekomen?
Ik heb die vraag voorgelegd aan Chat GPT. Dit was het antwoord.
Het citaat van Harry Mulisch uit zijn boek ‘Voer voor psychologen’ uit 1961 weerspiegelt zijn gedachten over de relatie tussen de mensheid, technologie en de mogelijke evolutie van de menselijke soort. Mulisch stelt de vraag of de mens en zijn technologie kunnen samensmelten tot één reusachtige biologische mutant, waarbij het lichaam van deze mutant wordt gevormd door de mensheid en zijn technologische vooruitgang.
Met betrekking tot de komst van kunstmatige intelligentie (KI) kan worden gesteld dat het inderdaad een belangrijke rol speelt in de technologische vooruitgang en de interactie tussen mens en machine. KI-systemen zijn in staat om complexe taken uit te voeren, te leren en beslissingen te nemen op een manier die vergelijkbaar is met of zelfs superieur aan menselijke capaciteiten.
In termen van de mogelijke biologische toekomst van de mens, kan de opkomst van KI en andere technologieën de relatie tussen mens en machine verder veranderen. Bijvoorbeeld, er zijn ontwikkelingen op het gebied van neurale interfaces, waarbij het mogelijk is om menselijke hersenen direct te koppelen aan computersystemen. Dit opent de deur naar nieuwe vormen van mens-machine-interactie en kan uiteindelijk leiden tot een symbiose tussen biologische en kunstmatige systemen.
Hoewel er potentieel is voor een steeds nauwere integratie tussen mens en technologie, is het belangrijk op te merken dat de realiteit complex is en er vele ethische, sociale en technische uitdagingen zijn die moeten worden aangepakt. De discussie over de implicaties van KI en de toekomst van de mensheid is nog volop gaande, en er zijn verschillende standpunten over dit onderwerp.
Dus, hoewel de komst van kunstmatige intelligentie de mogelijkheid van een biologische toekomst van de mens dichterbij zou kunnen brengen in termen van mens-machine-interactie, is het belangrijk om deze ontwikkelingen in een breder perspectief te plaatsen en rekening te houden met de complexiteit en implicaties ervan.
Een opmerkelijk antwoord! Zo gek waren de gedachten van Mulisch dus niet die hij in 1961 parmantig tentoonspreidde. En toen ws er nog niet eens internet, social media, ChatGPT. Mulisch verwees naar Norbert Wiener, de grondlegger van de cybernetica die in 1951 een boek had gepubliceerd mat als titel The human use of human being. Wiener onderzocht de relatie tussen mens en machine en de implicaties daarvan voor de toekomst van de mensheid. Daarbij benadrukte hij belang van ethiek en sociale verantwoordelijkheid bij het ontwerpen en gebruiken van technologie. Een belangrijk concept dat Wiener introduceerde was dat van de “menselijke controle over de machine”, waarbij hij pleitte voor systemen die menselijke input en besluitvorming mogelijk maken in plaats van volledige autonomie van machines. Hij geloofde dat menselijke intelligentie en intuïtie essentieel waren om de complexiteit van de wereld te begrijpen en te beheersen.
Mulisch moet dit boek gespeld hebben en onder de indruk zijn geraakt van de haast oneindige mogelijkheden die de techniek voor de toekomst in petto had. In de jaren vijftig en zestig bloeide er een nieuwe wetenschap op: de futurologie. Hoewel er eerder in de geschiedenis speculaties en voorspellingen over de toekomst waren geweest, begon de systematische studie van de toekomst pas na de oorlog echt vorm te krijgen. Een van de bekendste vroege futurologen was de Amerikaanse wetenschapper Herman Kahn, die in de jaren vijftig en zestig werkte aan een vorm van strategische toekomstplanning met diepgande scenario-analyses. In ons land werd professor Polak bekend met zijn bijbel Prognostica die in 1969 verscheen.
Mulisch moet al vroeg verzot zijn geweest op dit soort boeken, vooral ook vanwege de onbegrensde mogelijkheden die in het verschiet lagen. De techniek werd ‘het lijk van God’, en de mensheid zou opgaan in een bolvormig wezen met de aarde als ‘skelet’. ‘Wij stromen wellustig leeg,’ zo schreef hij, ‘zoals bij alle menselijk contact.’ De komst van de techniek werd op deze wijze haast een orgastische bevrijding – een ‘disclosure’. Overal zag Mulisch de eerste symptomen van deze Unio Technica, een haast mystieke eenwording van mens en machine. Dat zou zich ook al aankondigen in tendenzen als ‘ontzelving’, nivellering, gelijkschakeling en massificatie. Gefascineerd citeerde hij een boude uitspraak van Norbert Wiener:
‘The fact that we cannot telegraph the pattern of a man from one place to another seems to be due to technical difficulties (…) The idea itself is highly plausible.’
Zo sloegen de gedachten van Mulisch wel eens op hol. De mensheid zou zwanger zijn van een nieuwe Adam. De techniek zou zichzelf transformeren in ‘lichaam-geworden taal’. Er zou een nieuwe pyramiden-tijd aanbreken, een tijd zonder einde, zonder geest, zonder geschiedenis en zonder toekomst. Dat zou dan werkelijk het einde der tijden zijn, want dit was het einde van de tijd als zodanig. De wereld was voortaan een niemandsland, gehuld in Egyptische duisternis.
Wie zou kunnen ontkennen dat een mens in plaats van materieel ‘overgeseind’ te worden, ook als een apparaat gecodeerd kan worden, zodat ook Mulisch zelf – ingebouwd in een raket en zonder enige amputatie – tot in alle eeuwigheid met menselijk bewustzijn door het universum kon blijven schieten. Misschien zweeft Mulisch daar nu ook ergens rond, voor eeuwig tussen de sterren, vol lichaamloze verrukkingen, telkens weer de geboorte van nieuwe sterrenstelsels aanschouwend, waarvan het licht soms honderden keren in kracht en helderheid toeneemt, om dan weer traag als krakende metronomen, maar allengs sneller en sneller uit te doven.
Misschien loopt de tijd wel in cirkels rond, en begint dit verhaal duizend malen opnieuw – en duizend malen van voren af aan -, telkens weer als het einde der tijden is bereikt. Misschien ligt alle tijd – de tijd die geweest en de tijd die zal zijn – allang opgeslagen in één quantum-chip in de kelders van het Pentagon. Misschien zakt de tijd over een jaar, drie maanden, twee dagen, vier uur en drie seconden wel in elkaar. ‘De tijd als zodanig raakt op,’ zegt Frets (de naam is het spiegelbeeld van ‘Sterf’) in Mulisch’ debuutroman Archibald Strohalm (1951): ‘Er is geen ongelimiteerde hoeveelheid tijd. Ze is aan het opraken, ze is bijna op. Ons wacht nu werkelijk objectief en definitief de ondergang. Of voelt u dat niet?’
Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Wat is er met de tijd gebeurd na de dood van God? Voor Mulisch was ‘God’ hooguit een werkhypothese voor een nieuwe roman. Zelf was hij van nature begiftigd met een onafhankelijke geest. Hij hoefde zich niet te laven aan zaken als mysterie of verticale transcendentie. Sterker nog, voor Mulisch was ‘God’ in wezen ‘de Ouwe Opa’ uit de poppenkast van Archibald Strohalm. Zelf kende hij slechts wat Camus had genoemd: ‘De tedere onverschilligheid van de wereld’. Die wereld diende geëxploreerd worden met zijn geniale vermogen tot schrijven, schrijven en nog eens schrijven…, want Mulisch kon draven met zijn brein.
Maar de vraag waaraan hij wel eens voorbijschoot, is de volgende. Hoe verandert de integratie van technologieën onze perceptie van wat het betekent om mens te zijn? De Cyborg – de ultieme synthese tussen mens en techniek – is niet alleen een futuristische constructie, maar heeft als denkmodel ook een theologische betekenis, vooral als het gaat om het idee van de menselijke waardigheid en de mens gezien als ‘het beeld van God’: imago Dei. Er zijn theologen die de menselijke waardigheid en ‘het beeld van God’ zien als inherent verbonden met de menselijke natuur. Anderen zien het als een verzoening tussen geest en materie, lichaam en ziel.
Maar dan komen de tussenvormen, de hybride vormen van mens-zijn: half machine en half engel. Cyborgs kunnen beschouwd worden als een vereniging van deze aspecten, waarbij de technologie wordt gebruikt om het menselijk lichaam te verbeteren, te ondersteunen of te vervolmaken in iets anders. Voor theologen kan dat indringende vragen oproepen over de juistheid en de morele implicaties van het integreren van technologieën in het menselijk lichaam.
Zoals het embryo een tijdloos pre-oedipaal nirwana is, waarin het transcendentale verlangen en de religieuze projectie hun oorsprong vinden, zo is ook de tijdloosheid die intreedt bij de Cyborg de vervulling van dit religieuze verlangen. De tijd van de religie is misschien slechts een tussentijd van het tijdloze: een tijd tussen de vervulling van twee tijdloosheden.
Het orgasme, de mystiek en de dood zijn zo bezien de drie metaforen van deze vervulling. Deze drie – en zij alleen- zijn het trauma bij voorbaat, de wond die al geslagen wordt, nog voordat een nieuwe aarde zich kan openen onder de nevels van de sterrenhemel. Goden maken plaats, maar wat dient zich aan in de schemering? Ik sluit mijn ogen. Oude woorden komen in mij op. Spreek slechts één woord en mijn ziel zal gezond worden…
In 2001 schreef ik aan het slot van mijn verhaal Goddeloosheid in Utopia het volgende:
Zo ben ik uiteindelijk op zoek gegaan naar de nieuwe vindplaatsen van transcendentie. Naar het sublieme moment van genade dat buiten het verlangen zelf zou bestaan. Naar een paradijselijke oertoestand, een soort pre-oedipaal nirwana, dat voor de geest toegankelijk is, niet alleen in de diepste ervaring van het lichaam zelf, maar ook buiten de grenzen van het lichamelijk bestaan. Zo raakte ik ver van huis, dromend van lichaamloze verrukkingen in de virtuele realiteit. Ik heb me verdiept in de Cyborg, de ultieme synthese van mens en machine.
Ik heb me laten verleiden door de gedachte dat een denkbare wereld alles vloeibaar kan maken wat in een wereldbeeld is gestold. Dat het verschijnsel mens een mythe is, een constructie van gestolde gedachten. Wat hij nooit wilde weten is hij altijd geweest. Iets zonder ziel. Iets zonder geest. Iets zonder God. Door een gigantische walvis werd ik bijna verzwolgen op het holodeck van een ruimteschip. Zo heb ik het nieuwe Utopia aanschouwd dat gloort aan de horizon van de technologie: de meest goddeloze van alle denkbare werelden. Maar ook daar klonk nog altijd heel in de verte de schaterlach van Gargantua.