Mulisch en het oceanisch verlangen
Onbeweeglijk bleef Archibald Strohalm op de drempel staan. Een armlengte voor zijn neus stond onder schelle gloeilampen een enorme machinerie, die bijkans de hele, verduisterde suite opvulde. Een meterslange, meters brede, meters hoge wirwar van kabels, stangen, draden, platen, buizen, lampen, kolven, bollen en water en wat er maar op aarde te vinden is. Namelijk ook: hoeden, schoenen, stenen, boeken, boomtakken, sokophouders, een stoel, een paraplu, – wat allemaal een functie in de machine scheen te hebben. Met open mond deed hij en stap, de enige die hij kon doen, naar binnen, om het geheel te overzien. Gevat in een skelet van buizen was alles gecombineerd wat het menselijk brein vermag uit te denken, en nog iets meer. Een platgelopen hoge schoen was in een röntgenbuis vervat, met de veters aan anode en kathode geknoopt. Twee bretels waren met een elektromotor verbonden. Er boven hing een foto van een spiraalnevel, die bij wijze van etiket op een fles melk was geplakt. Aan een wasbord was met vier gouden draadjes een uit een boek gescheurde pagina bevestigd. Het was een Duitse tekst. Die Zeit is die formale Bedingung a priori aller Erscheinungen überhaupt.
Zo beschrijft Mulisch de tijdmachine van Frets (Sterf) in het boek Archibald Strohalm (1951). Frets is een wonderlijke man die altijd achteruitloopt en zich gefocust heeft op de bouw van een machine die de tijd terug moet doen stromen… en daardoor de tijd zal overwinnen. De tijd zou de weer de goede richting in gaan lopen. In plaats van te sterven keren mensen aan het eind van hun leven weer terug in de moederschoot. Het is een sfeer die doet denken aan het gedicht De idioot in het bad van Vasalis, dat al tien jaar eerder was geschreven
Idioten hebben die kennis van zichzelf. Ze hebben de wijsheid van het lichaam niet verloren. Sterker nog, ze keren terug naar de warme, moederlijke zee, elke keer als ze in bad worden gestopt. En elke keer weer worden ze opnieuw geboren. Ze kruipen dan op de vaste wal, zoals ooit, in voorwereldse tijden de vissen ons voor zijn gegaan, toen ze een zoogdier werden, een dier dat mens werd en uiteindelijk zelfs bewust ging denken. Idioten denken niet. Ze ondergaan gewoon wat hen overkomt. Het heimwee naar die gedachteloze toestand van het eerste vruchtwater moeten zowel Mulisch al de dichter Vasalis – die tegelijk psychiater was – hebben hebben herkend. Archibald Strohalm lijkt gaandeweg idioot te worden. De tijdmachine lijkt hem daarbij te helpen. Terug naar de oceaan in de buik van zijn moeder. De machine is een warm bad totdat het water wegstroomt in het gaatje.
Het volledig opgaan in het heden, zonder de splitsing van het woord dat losbreekt uit de tijd. Het bad is de gedroomde werkelijkheid die dichters en schrijvers doet herinneren aan hun eigen verlangen om tot een hereniging te komen met een volledig geleefd moment met een open horizon. De idioot, dat zijn wij allemaal, verbannen uit het paradijs van het eeuwige nu, en telkens weer aarzelend tussen heimwee naar een verloren moederschoot en het verlangen naar een beloofd vaderland. Wij zijn verbannen in de tijd. De oceaan is de tijdloosheid. God is de gedroomde navelsteng van al ons heimwee.
Leven is voortdurend water naar de zee dragen. Dat betekent telkens weer iets doen wat totaal zinloos is, overbodig, absurd. Maar soms springt er een barst in de spiegel. Er ontstaat dan een minieme opening die ruimte biedt voor verwondering over al die zinloze feiten die wegstromen in een stille oceaan van tijd. In die kier kruipt soms ook een quasi-religieus verlangen naar een onmogelijke vervulling. Noem het liefde. Of beter nog, benoem het niet… Liefde is zo’n groot woord. Tederheid, noem het tederheid. Als we iets mogen hopen, dan is het dit. Laten we hopen dat het heelal ooit is begonnen en ooit zal eindigen met tederheid.
De machinerie in Archibald Strohalm was verweven met de natuur en door allerlei media verbonden met de grond en de bomen. De hele stad, zelfs heel Nederland, ja het hele universum was op deze machine aangesloten. Opgaan in de natuur komt als thema telkens weer terug in deze roman. Archibal Strohalm wil ook opgaan in een oude boom. Zo voelt hij zich verdwijnen in een oude kastanjeboom die hij Abraham noemt. Uiteindelijk wordt hij overstroomd door visioenen. Uit de lucht komen eieren naar beneden die de vogels laten vallen. In zijn hoofd groeit ‘een wereldbeeld van ongekende chaldeeuwsheid’.
Mulisch’ werk uit de jaren vijftig kan worden gezien als een reflectie van het optimisme en geloof in technologische vooruitgang dat destijds heerste. Hij gebruikte vaak thema’s en motieven die verband hielden met wetenschap, technologie en de mogelijkheden van de menselijke geest. Zijn personages en verhalen verkenden vaak de grenzen van menselijke kennis en de zoektocht naar nieuwe inzichten en vooruitgang.
De samenleving destijds was gericht op modernisering en technologische ontwikkeling en men geloofde nog heilig dat deze vooruitgang de wereld zou verbeteren en nieuwe mogelijkheden zou bieden. Kortom, de wederopbouwperiode die zijn bekroning vond in de welvarende en roerige jaren zestig ging al met al gepaard met een ogenschijnlijk onbegrensd geloof in de mogelijkheden van de techniek.
Maar na 1970 vond er een cultuuromslag plaats met het Het Rapport van Rome, de grenzen aan de groei, een economische en ecologische crisis. In feite begonnen de problemen al in de jaren zestig bij het generatieconflict tussen de de vooroorlogse generatie en de babyboomers, die niets meer wilden weten van de oorlog en zich niet langer thuis voelden in het benauwde keurslijf van de bestaande orde.
In 1969 leek alles nog één keer de euforie te beleven. De oceaan van de tijd leek stil te staan. Halleluja Amsterdam! In De ontdekking van de hemel (1992) komt een passage voor die zich ergens in 1969 moet afspelen. Max en Onno gaan naar de bioscoop, naar de nieuwste film van Stanley Kubric, 2001: A Space Odyssey. Een grote computer neemt de macht over op een ruimteschip. Die computer zou ‘HAL’ zijn genoemd vanwege de associatie met het woord ‘hell’. Zoiets kan alleen Mulisch bedenken. De hel en de tijd waren zijn twee grote thema’s die hier elkaar heel even gingen raken op een keerpunt in de tijd.
Het jaar 1969 zou immers zo’n keerpunt worden, maar dan andersom. Daarna liep de stroom niet meer in tijden van vooruitgang terug naar de moederschoot, maar kwam er in tijden van recessie een golf van verlangen opzetten naar een voorgoed voorbije tijd. Deze breuk dient zich ook aan in het werk van Harry Mulisch. Hij was geen babyboomer en had de oorlog slechts als puber beleefd. Maar het oceanisch verlangen verdwijnt bij hem als de utopie van de vooruitgang plaatsmaakt voor de nostalgie van the seventies. Het oceanisch verlangen was de naoorlogse pseudo-religie van Mulisch geweest. Het was de spiritualiteit van de alchemie, van Jung, Gurdjieff… and the dawning af the age of Aquarius. En niet te vergeten: machinemonsters die een kosmisch embryo doen herleven.
De techniek en de oceaan, ooit waren zij bij elkaar gebracht door William Blake met zijn ‘huwelijk van hemel en hel’. Met dat visoen was de vooruitgang begonnen, die twee eeuwen zou doordenderen als een op hol geslagen trein. Het was de start geweest van de utopie, die moest eindigen met een hemel op aarde, met een paradijs voor de arbeiders, maar ook met een Endlösung in Auschwitz…. en uiteindelijk in een walhalla van drugs voor de hippies.
Nog altijd loopt de tijd door. Hoe zal dit ooit stoppen? Welke historische wet komt hier aan het licht? De geschiedenis neigt ertoe zich te herhalen. Kun je stellen dat het vooruitgangsgeloof in de techniek, zoals dat in het vroege werk van Mulisch tot uiting komt, in feite goed aansluit bij de huidige verwachtingen die door Kunstmatige Intelligentie worden gewekt?
Die vraag legde ik voor aan Chat GPT. En dit was het antwoord.
Het is interessant om te kijken naar de relatie tussen het vooruitgangsgeloof in de techniek zoals dat in het vroege werk van Harry Mulisch naar voren kwam, en de huidige verwachtingen die worden gewekt door Kunstmatige Intelligentie (KI). Hoewel ik niet rechtstreeks kan verwijzen naar het werk van Harry Mulisch, kan ik je wel een algemeen perspectief geven.
In de jaren zestig werd er inderdaad veel geloof gehecht aan technologische vooruitgang als een middel om maatschappelijke problemen op te lossen en een betere toekomst te creëren. Dit geloof werd weerspiegeld in verschillende aspecten van de samenleving, zoals wetenschap, technologie en kunst.
Met betrekking tot Kunstmatige Intelligentie zijn er vergelijkbare verwachtingen van vooruitgang en verandering. KI wordt vaak gezien als een veelbelovend gebied dat mogelijkheden biedt voor het oplossen van complexe problemen, het automatiseren van taken en het verbeteren van verschillende aspecten van ons leven. Deze verwachtingen worden gevoed door de snelle ontwikkelingen op het gebied van machine learning, neurale netwerken en dataverwerking.
Echter, net zoals er in de jaren zeventig een cultuuromslag plaatsvond en er grenzen werden erkend aan de groei, zijn er ook kritische geluiden over de mogelijke impact en gevaren van Kunstmatige Intelligentie. Er zijn zorgen geuit over ethische kwesties, zoals privacy, bias en de invloed van KI op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn er filosofische vragen over de aard van intelligentie en de rol van de mens in een wereld waarin machines steeds slimmer worden.
Dus hoewel er parallellen kunnen worden getrokken tussen het vooruitgangsgeloof in de techniek van de jaren zestig en de huidige verwachtingen rond Kunstmatige Intelligentie, is het belangrijk om te erkennen dat er ook verschillen en kritische reflectie bestaan. De impact en implicaties van KI zijn onderwerp van voortdurend debat en het is essentieel om zowel de mogelijke voordelen als de potentiële risico’s ervan te begrijpen en te beoordelen.