Mulisch, schuld & mythomanie

De roman Het stenen bruidsbed (1959)  van Harry Mulisch  gaat over het bombardement op Dresden in 1945. Norman Corinth, een Amerikaanse piloot die bij dit bombardement betrokken was, bezoekt Dresden negen jaar later, in 1956. Kan deze roman gezien worden als een literaire weergave van zijn schuldverwerking?  Dat vroeg ik aan ChatGPT. Dit was het antwoord:  

Hoewel de roman verschillende thema’s en motieven bevat, kan het zeker worden beschouwd als een literaire weergave van schuldverwerking.Norman Corinth draagt een zware last van schuld met zich mee vanwege zijn betrokkenheid bij het bombardement. Het verwoestende effect van de bombardementen wordt in de roman sterk benadrukt en Mulisch exploreert de morele implicaties van het vernietigen van een stad en het doden van duizenden mensen. Corinth worstelt met gevoelens van verantwoordelijkheid en schuld, en zijn bezoek aan Dresden kan worden gezien als een poging om deze schuld te confronteren en te verwerken.

Mulisch gebruikt verschillende literaire technieken om de innerlijke wereld van Corinth te verkennen en zijn schuldgevoelens te onderzoeken. Zo worden er flashbacks en droomsequenties gebruikt om de herinneringen aan het bombardement levendig te maken en de emotionele impact ervan op Corinth te tonen. Daarnaast wordt ook de symboliek van het beeld van de ‘stenen bruid’ in de roman gebruikt om de thema’s schuld, verantwoordelijkheid en verwerking te versterken.

Door het verhaal van Norman Corinth en zijn bezoek aan Dresden te vertellen, geeft Mulisch een stem aan de schuldgevoelens en morele dilemma’s van degenen die betrokken waren bij dergelijke verwoestende gebeurtenissen. De roman kan worden beschouwd als een zoektocht naar verlossing en verzoening, en als een literaire verkenning van schuldverwerking na een traumatische gebeurtenis zoals het bombardement op Dresden

Het is belangrijk op te merken dat de interpretatie van een roman altijd afhankelijk is van de lezer. Terwijl sommige lezers Het stenen bruidsbed zeker als een literaire weergave van schuldverwerking kunnen zien, kunnen anderen verschillende thema’s en betekenissen uit het verhaal halen. De roman biedt ruimte voor interpretatie en discussie, wat bijdraagt ​​aan de rijkdom van het werk van Mulisch.

Wonderlijk dat ChatGPT zo’n eenduidig antwoord geeft op mijn vraag. Er zijn inderdaad  mensen geweest die Het stenen bruidsbed hebben geïnterpreteerd als de verwerking een verdrongen schuldgevoel, in dit geval van de Amerikaan Norman Corinth, die na negen jaar terugkeert naar de plaats delict: de ruïnes van de platgebombardeerde stad Dresden. H. Schmitz-Küller heeft in 1977 een dergelijke interpretatie beargumenteerd in haar artikel: Over “Het stenen bruidsbed”, dat verscheen in het blad Bzzlletin. Maar op die interpretatie kwamen kritische reacties, ondermeer van Jan Hein Donner, de trouwe vriend van Mulisch, maar vooral van de neerlandicus E.G.J. J. Kuipers, die gehakt maakte van deze theorie in zijn boek De furie van het systeem, over het literaire werk van Harry Mulisch in de jaren vijftig (1988).

Het hoofdstuk dat Kuipers aan Het stenen bruidsbed wijdt, telt bijna evenveel woorden als de roman zelf. Toch laat hij ook – zij het tussen de regels – blijken dat het thema schuldverwerking tot op zekere hoogte wel een rol kan hebben gespeeld in het creatieve proces van Mulisch. Maar het zou in deze roman toch vooral gaan om de orgiastische beleving van de vernietiging, het tijdloze oertrauma, dat de dader tijdens het bombardement beleefde, en tegenstelling tot de herhaling in de schuldverwerking juist onherhaalbaar blijkt te zijn, zelfs in seksuele daad.

Maar het met gezegd dat die ervaring van seks op de plaats van het bombardement, de doorbraak van ‘het nietigende Niets’ en het wegvallen individualiteit in het oergeweld nog het dichtst benadert. In die ultieme ontlading van geweld was er iets losgebroken, iets tijdloos dat zich onttrekt aan het bewustzijn. Zelfs aan de geschiedenis. Het was een onherhaalbare, tijdloze anti-geschiedenis die zich hier voltrok. Op dat punt gaat de roman het onbevattelijke mythologiseren. Het bombardement van Dresden wordt deel van de mythomanie van Mulisch, die de schuldervaring ver te boven en te buiten gaat.

Het stenen bruidsbed verscheen in 1959, bijna als afsluiting van een periode. Het was de tijd van de wederopbouw die in de jaren zestig afliep:  een tijd van schuld die geen schuld mocht zijn. In de eerste decennia na de oorlog was zeker in Duitsland aanvankelijk sprake van een onvermogen om het nabije verleden te verwerken. Al in 1946 confronteerde Karl Jaspers in zijn boek Die Schuldfrage de Duitsers met het probleem van de schuld ten aanzien van de Holocaust. De massieve stilte die daarop volgde in de tijd van de wederopbouw werd pas doorbroken met het proces van Eichmann in 1961.

Dat kwam vooral ook door de spraakmakende publicaties van Jaspers’ leerlinge Hannah Arendt in 1963 en in 1962 in Nederland met De zaak 40/61 van Harry Mulisch. Als gevolg van Eichmanns proces werd in 1962 in Duitsland Jaspers’ boek over de schuldvraag opnieuw uitgebracht. Schuld bleef volgens Jaspers altijd verbonden aan een individu en alleen uit politieke schuld kon volgens hem een collectieve aansprakelijkheid worden afgeleid. Als zoiets als collectieve schuld bestaat, dan moet het een hybride gevoel zijn. Het is een onbestemd gebied, waar een fascinatie voor het ultieme kwaad geboren kan worden. Zoiets moet bij Mulisch gebeurd zijn. Hij raakte gefascineerd door de waan van het kwaad, die onherroepelijk leidt tot het inferno van de vernietiging. Die fascinatie was sterker dan zijn mogelijke belangstelling voor schuldverwerking.

Een waan is gevaarlijk omdat degene die er onder gebukt gaat, de werkelijkheid consequent gaat ontkennen. En als hij daarbij in zijn omgeving op weerstand stuit, gaat hij de werkelijkheid vernietigen. De waan duldt geen andere realiteit naast zich. De belangrijkste eigenschap van het gezonde verstand is wellicht dat het de mogelijkheid tolereert van alternatieve waarheden en werkelijkheden. Maar de werkelijkheid kan zo absurd zijn geworden dat alleen de waan een uitweg biedt en dan stormenderhand het frame van de gebeurtenissen overneemt.

De waan kan zelfs een dekmantel zijn om de absurditeit van het kwaad af te weren of op zijn minst leefbaar te maken. Hitler voegde daar nog een nieuwe hoedanigheid aan toe: de mateloosheid van de waan, die leidt tot de mateloosheid van het kwaad. Dit kwaad had geen bodem en geen plafond, geen hel en geen hemel. Maar het was ook niet ‘het nietigende Niets’, dat Harry Mulisch meende te ontwaren in de geest van Hitler. 

Wat zijn waan ook is geweest, Hitler was niet psychotisch. De psychotische waan levert doorgaans slechts wartaal op, pure nonsens die alleen maar kan duiden op een verlies van elk redelijk verband en uiteindelijk zelfs op het verlies van elk moreel verband. Maar ook wartaal kan een ratio hebben. De wartaal die Hamlet uitsloeg had nog altijd zoiets als een objectief kader dat de organisatie van het leven lijkt over te nemen op het moment dat de ziel zichzelf verliest.

De omlijsting neemt dan de leiding, het medium wordt de boodschap. Het objectieve kader van een onbegrijpelijke inhoud wordt het algoritme van de waan, als dat kader een eigen leven gaat leiden en gaat rondzingen in zichzelf. Alles gaat dan kloppen. Het toeval bestaat niet meer. Met de waan komen ook de coïncidenties aan de macht. Materie en geest worden één, de tegendelen vallen samen en keren zich om. De ene geest verdwijnt en nestelt zich in de andere. Waanzin wordt werkelijkheid.

In januari 1889, drie maanden voordat Hitler geboren werd, stortte Nietzsche in Turijn ter aarde. Hij kreeg plotseling last van stuiptrekkingen en erotische wanen en werd waanzinnig verklaard. Het leek of de geest van Nietzsche ineens van de aarde verdween en bij Hitler in het brein was binnengevaren. Zo ook heeft Mulisch erover gedacht, althans in zijn fantasie. Het was een klassiek geval van synchroniciteit, een tijdloze rimpeling op het oppervlak van de voortdurend veranderende wereld.

Mulisch gebruikte deze historische coïncidentie in zijn roman Siegfried. Hitler was de reïncarnatie van ‘de verloren ziel’ van Nietzsche. Nietzsche mag dan in waanzin zijn geëindigd, toen hij in 1888 – een jaar voor zijn instorting – zelf zijn boek De Antichrist voltooide, was hij allerminst waanzinnig. Zijn betoog was lucide geweest, misschien wel het helderste wat hij ooit had geschreven.

Het is of Mulisch echt geloofde in ‘een rijk van de geest’, het spirituele domein van coïncidenties, van toevallige gebeurtenissen die geen toeval meer zijn, maar wat zijn ze dan wel? Wat is het systeem dat hier in schuil gaat ? Wat is de compositie van de wereld? En als die compositie bestaat, waar is dan de partituur gebleven? Hoe is mogelijk dat soms alles met alles lijkt samen te hangen?

Zeker is dat in zijn verbeeldingswereld dit geestelijke domein van de coïncidenties tot leven komt. Het is een gebied waar de spookgestalten van het verleden in ronddwalen en zomaar kunnen terugkeren in het het heden, dat wil zeggen in een geest die ten prooi valt aan de demon van het kwaad, die een ultieme verleiding kan vormen, maar degene die er zich aan overgeeft onherroepelijk meesleurt naar de zelfdestructie of anders wel de totale vernietiging van zijn eigen omgeving.

“… hij…hij…hij is hier…” Daarna niets meer.

Zo eindigt Mulisch’ roman Siegfried. Die ‘hij’ zou Hitler zelf zijn, die in een nachtmerrie verschijnt aan de hoofdpersoon. Of was het soms de duivel in hoogsteigen persoon? Ook Hitler zou ooit door de duivel zijn bezocht, als we Rauschning mogen geloven die in zijn boek Gesprekken met Hitler een faustiaanse scène beschrijft die waar gebeurd moet zijn. ‘Hij! Hij! Hij is hier geweest!’ zo schreeuwde Hitler toen, met blauwe lippen en helemaal drijfnat van het zweet. Hij had wartaal uitgeslagen en getallen gepreveld. Het had afschuwelijk geklonken. Mulisch moet van dit voorval geweten hebben.

Hoe dan ook, voor Mulisch was Hitler heel even weer terug. Dat had hij in de fictie van zijn roman voor elkaar gekregen. Ook als het gaat om de psychotische waan leidt de ervaring van de waan uiteindelijk tot een gewaarwording van iets uit het ongerijmde, maar meer ook niet. Iets geheimzinnigs wellicht, noem het voor mijn part het numineuze. 

De rest is stilte. Daarna niets meer.