Mulisch & de metabletische methode
Geachte Huub Mous, ik lees je blog met graagte over Mulisch en zoals eerder Vestdijk. Ik wijs je op mijn website NieuweMetabletica en daarin ‘invloed’ over Harry Mulisch en de metabletica, wellicht is het interessant voor jou.
Deze mail ontving ik van de week van Ruud Hemel. Dit is zijn website NieuweMetabletica. Heel vriendelijk zo’n reactie van Ruud Hemel. De ontdekking van Ruud Hemel, zou ik bijna zeggen. Ik heb de teksten op zijn site inmiddels gelezen. Hij verwijst onder meer naar een studie van Nico Laan over Mulisch, Reich en de psychoanalyse in het tijdschrift Literatuur. Mulisch zou ‘de metabletische methode’ hebben toegepast op het leven van de enkeling, in dit geval op Mulisch zelf, en dat aan de hand van een andere enkeling: Wilhelm Reich.
Zo vallen op een bepaalde dag uit zijn eigen leven – in casu 4 november 1972 – vier gebeurtenissen samen, die hij vat onder de kopjes ‘tapijt- boek- weduwe -brief’, terwijl deze gebeurtenissen ogenschijnlijk niets met elkaar van doen hebben. Maar dat is maar schijn, er is een onderling verband: ze hebben iets te maken met Mulisch zelf en de tegelijk met zijn zoektocht naar de ideeën Wilhelm Reich. Zie de leer ‘de metabletische leer der veranderingen’ in een notendop. Het kleine heeft alles te maken met het grote. Het binnen heeft een alchemistisch verbond gesloten met het buiten. Die twee domeinen zijn verbonden in een reeks betekenisvolle gebeurtenissen, die ook het ‘betekenisvolle toeval’ in herinnering roepen, dat Jung op het spoor was met zijn begrip ‘synchroniciteit’.
Toch weet ik niet hoe serieus de belangstelling van Mulisch was voor Jan Hendrik van den Berg, de auteur van het boek Metabletica , of leer der veranderingen (1956) . Wonderlijk is in ieder geval dat hij zijn naam verkeerd spelde. In Het seksuele bolwerk ( 1973) heeft hij het over ‘de metabletische Van den Bergh’. Met een H dus op het eind. De letter H met vier punten. Daar heeft hij geen scrabble-bord bij gehad, denk ik dan. Mulisch had waarschijnlijk het boek Metabletica gelezen, maar hij was vergeten hoe je de naam van de auteur precies spelde.
Het geheugen zit raar in elkaar. Waar is immers datgene wat ik vergeten ben? Is dat voorgoed verdwenen, of spookt het nog ergens rond in een duistere uithoek van mijn brein? Sinds Augustinus is er veel nagedacht over de werking van het geheugen, maar het exacte mechanisme blijft nog altijd een mysterie. ‘Laten we niet doen alsof we weten wat vergeten is,’ heeft Derrida ooit beweerd. Misschien is het fenomeen ‘vergeten’ nog wel raadselachtiger dan het geheugen zelf.
Waarom vergeet een mens iets? Waarom vergeet de een allerlei zaken die de ander onthoudt? Is vergeten een zaak van niet willen weten, of zijn er andere factoren in het spel? Is het vergeten misschien een noodzakelijk bijverschijnsel van het geheugen? Wie geen geheugen heeft kan niets vergeten. Maar wie alles onthoudt zou vroeg of laat krankzinnig worden. Kortom, het is een gave om te vergeten.
‘Elke wijze van doen wordt gecodificeerd, niemand durft zich te onttrekken aan het gedrag, dat de code behelst. Wie ziek wordt, lijdt aan de ziekte van het leerboek; wat daarbuiten gaat, is persoonlijk en bijgevolg onecht. Wie van zijn sterven een daad maakt, beweegt zich buiten het pad, dat naar het einde van alle medische hulp leidt, een overtreding, die met morfine gestraft zal worden.’
Dat staat te lezen in het boek Metabletica. Jan Hendrik van den Berg (1914-2012) was psychiater, fenomenoloog, filosoof, botanicus en cultuurcriticus. Hij was een uiterst origineel denker die onbekende terreinen durfde te verkennen, maar om diezelfde reden ook door menig tijdgenoot werd weggezet als een fantast. Hij was de grondlegger van de leer der veranderingen, die hij zelf ‘metabletica’ noemde. Ontwikkelingen op allerlei gebieden – natuurkunde, geschiedenis, psychologie, kunst, theologie, mode en seksualiteit houden met elkaar verband, ook al hebben ze ogenschijnlijk niets met elkaar van doen.
Na zijn overlijden ben ik eindelijk eens het boek Metabletica gaan lezen. Het stond al jaren in mijn boekenkast. De metabletica is een theorie die mij erg aanspreekt. Ik geloof in het bestaan van een soort simultane luchtdruklijnen van het collectieve onbewuste. Het psychisch-magnetisch gemoedsveld van de synchroniciteit. De geschiedenis als method in madness. Ik geloof ook in de autopoièsis, oftewel: autocratie. Dit soort ideeën moet Mulisch zeker hebben aangesproken.
Jan Hendrik van den Berg werd ruim honderd jaar geleden geboren in een hervormd gezin in Deventer. ‘Zijn vader, chef-machinist bij de Watertoren, had grote interesse voor wiskunde en techniek en zijn moeder voor natuur.’ zo schreef Peter de Waard kort na de dood van Van den Berg in De Volkskrant. ‘Als kind zwierf hij langs de IJssel, op zoek naar vlinders en kevers. Ook raakte hij gefascineerd door de mystiek van de katholieke kerk.’ Alsof hij al vroeg verbanden zag tussen het vlindereffect van Lorenz en de dogmageschiedenis van het katholicisme. Misschien was Van den Berg zijn tijd wel vooruit omdat hij de chaostheorie toepaste op de geschiedenis en bruggen sloeg tussen de geesteswetenschap en de natuurwetenschap.
Dat zijn bruggen waar we de pijlers nog altijd niet van kennen. Van den Berg durfde buiten de kaders van het moderne causaliteitsbegrip te denken. Voor hem gold nog altijd het aristotelisch causaliteitsbegrip dat de wereld niet op slot zet in de wetten van de ratio, maar dat aan alle kanten open is. ‘Omdat,’ zo schrijft hij, ‘het ruimte laat voor onbekende redenen, voor qualitates occultae die overal en altijd in het spel kunnen zijn, een alternatief causaliteitsbegrip dat vele zijden kent. Dat de wind van het ongewisse door de voorvallen doet waaien. Werkelijkheid wordt afgegrendeld van alles wat niet te vangen is in strikte continuïteit.’
Kijk, dat soort zinnen, daar hou ik van. Ruimte open laten, taal waarvoor je capituleert. Van den Berg durfde het hooggebergte van de geest te beklimmen, waar menig denker al halt houdt ver voordat de steile hellingen in beeld komen. In zijn boek Metabletica stelt Van den Berg de vraag of een gemeenschappelijkheid in het karakter der dingen in de loop der eeuwen verloren is gegaan. Met de geboorte van ‘het innerlijk’ werd de onveranderlijkheid van de dingen veiliggesteld, maar wel voor een hoge prijs. Wat overbleef was de substantie van de dingen, de res extensa van Descartes. De rest werd een projectie van de geest, de subjectiviteit van het innerlijk. Bij het lezen van het boek Metabletica moest ik telkens weer uit het raam staren, een ervaring die alleen uitzonderlijke boeken teweeg kunnen brengen.
Die vlucht naar een gedroomd verleden is een kenmerkende eigenschap die Van den Berg herkent in het versplinterde, moderne bewustzijn. Wij willen vluchten in het verleden dat tegelijk voorgoed zijn deuren voor ons gesloten heeft. Wij zijn zelf structureel veranderd, ons bewustzijn is niet meer zoals het ooit was. In de achttiende eeuw werd het bewustzijn van het kind geboren, en tegelijk kwam een proces op gang waarin de volwassene steeds kinderlijker werd. Tegelijk met het ontstaan van dit puberale bewustzijn is het verleden voor de moderne mens onbegrijpelijk geworden. Van den Berg formuleert het zo:
‘Het verleden is wel toegankelijk, echter ten koste van veel moeite en talent. De toegankelijkheid moet veroverd worden met list en met inspanning. Maar ik druk mij verkeerd uit. Want het gaat niet zozeer om het al dan niet kunnen doordringen van het verleden tot ons, het verleden wenst niet anders dan tot ons door te dringen, dat bemerken wij in die ogenblikken, waarin het ons in een geur of in een geluid aanvliegt, of bespringt. Het gaat eerder om een “vrij-maken” van het verleden, dan het wegnemen van een belemmering, een bedekkende laag. Het verleden ligt steeds klaar, ongerept en volledig, er is alleen een woord nodig, een akkoord, een kleine constellatie van dingen, wat dan ook: een “toevalligheid”. Het is, alsof het verleden alleen door een achterdeurtje tot ons komt; de voordeur is gesloten.’
Nog een citaat:
‘De jeugd die mij in de geur van het oude boek tegemoet waait, is de jeugd passend bij mijn gehele leven – en niet de jeugd der jaren, waarin die jeugd heden was. De herinnering van mijn jeugd is echt, wanneer zij niet identiek is aan de jeugd van toen. Ik bemerk dat, wanneer ik de geur inadem: de jeugd is er, zoals ze was, toen, maar als een ver verleden: in de gedaante van verte, een gedaante, die zij niet had, toen zij actueel was. Vandaar dat een ooggetuigenverslag later zo dikwijls niet treffend lijkt. Paradoxaal uitgedrukt: de herinnering is pas echt, wanneer zij niet echt is. Een autobiografie is noodzakelijkerwijze en kunstwerk (dat de feiten zo min mogelijk geweld aandoet). Hetzelfde geldt, naar mijn overtuiging, voor de geschiedenis. Grote historici zijn grote stilisten. Geschiedenis is niet: dat wat geschied is; wat geschied is, is hoogstens een verslag. Geschiedenis is: wat geschiedde in het verband der tijden. Dit verband rukt aan het verband der feiten.’
Bij mij rukt het verband der tijden voortdurend aan het verband der feiten. Mijn geheugen mag dan nog altijd redelijk op orde zijn, het frame van de herinnering verandert met de tijd, en alleen daarom al is elke herinnering per definitie onbetrouwbaar. Wat herinner ik mij van een film die ik ooit gezien heb? Een collage van fragmentarische beelden, maar zelden het hele verhaal, in ieder geval niet het exacte verhaal zoals het werkelijk was. Ook van een boek, dat ik gelezen hebt, kan ik nooit het betoog helemaal goed navertellen. Zelfs niet van een boek dat ik zelf geschreven hebt, laat staan een reeks gebeurtenissen uit mijn eigen verleden dat ik ooit beschreven heb in een boek. In het boek Tegen de tijdgeest bijvoorbeeld. Ik mij terdege bewust, dat het geheugen met de werkelijkheid aan de haal kan gaan, zeker na al die jaren van mijn leven dat mijn geheugen heeft meegelift in de trein van nieuwe belevenissen.
In de eerste jaren na mijn psychose in 1966 had ik grote moeite om films te zien. Ik zag de beelden en de opeenvolgende scenes, maar ik begreep het verband niet, dat wil zeggen: de wijze waarop de montage een bepaald verloop van tijd suggereert, een flash back in het verleden of een snelle oversprong naar een ander moment in de tijd. De ‘narratieve lijm’, waarmee de scenes aan elkaar waren geplakt, bleef niet hechten in mijn brein. De cinematografische grammatica was ik opeens verleerd. In mijn hersenen was dat programma kennelijk gewist, en het heeft een hele tijd geduurd, voordat het weer terugkwam. Nog altijd lees ik liever een boek, dan dat ik een film zie. En ik lees ook liever non-fictie dan fictie. Mijn ‘verhalend geheugen’ is kennelijk iets beschadigd. Maar met afzonderlijke feiten heb ik geen last, en doorgaans weet ik bestaande feiten ook heel aardig in een nieuw verband te plaatsen.
In de jaren zestig kwam professor Bastiaans in het nieuws met zijn – zoals later bleek – uiterst discutabele experimenten met LSD bij de psychotherapeutische behandeling van oorlogstrauma’s. Kenmerkend voor zo’n behandeling is dat het geheugen wordt geactiveerd. Traumatische ervaringen worden opnieuw beleefd om daarna beter verwerkt te kunnen worden. In die zin kan vergeten ook een vorm van verdringen zijn. Bastiaans ontdekte ook dat veel getraumatiseerde oorlogsslachtoffers in een crisis terechtkwamen, zodra ze ophielden met werken.
Hij raadde zijn patiënten dan ook aan om vooral niet met vervroegd pensioen te gaan en zo lang mogelijk te blijven doorwerken. De dagelijkse besognes van een werkomgeving kunnen een buffer zijn voor de werking van het geheugen. De herinnering keert terug als die buffer wegvalt. Het verdringen van traumatische herinneringen kost ook veel energie. Het wegvallen van een dagelijkse spanning leidt vaak tot een doorbraak van herinneringen uit een onverwerkt verleden.
Nu is een psychose iets anders dan een oorlogstrauma, maar het is wel opvallend dat ik na mijn vervroegde pensionering in 2007 sterk met mijn eigen verleden werd geconfronteerd. Daarna begon ik ook pas met schrijven. Aanvankelijk over Reve en gaandeweg ook steeds meer over mijzelf, vooral mijn herinneringen aan de jaren zestig, maar ook over terrorisme, Vestdijk, de wanen van Hitler en nu weer over Mulisch.
Dit weblog fungeert voor mij vaak als een laboratorium voor het geheugen. Het is een zoektocht naar mijn eigen verloren tijd. Al schrijvend krijgt het verleden voor mij telkens weer een nieuwe plaats in het heden. Schrijven over de naoorlogse periode is voor mij dan ook een manier om toegang te krijgen tot verborgen herinneringen uit al die jaren die voorbijgingen in het voorbijgaan. Daarbij is de metabletische methode ook mij niet vreemd. Ik hou van het betekenisvolle toeval, van onvermoede verbanden die mij zomaar van buitenaf worden aangedragen. De metabletische methode bijvoorbeeld, in die mail van Ruud Hemel.
Volgens Jungs principe van de synchroniciteit is gelijktijdigheid soms belangrijker dan oorzakelijkheid. Er kan in een situatie van gelijktijdigheid sprake zijn van verborgen kwaliteiten – de qualitates occultae van Van den Berg – , die een alternatief kunnen bieden voor het causaliteitsprincipe. In de jaren vijftig werkte Jung nauw samen met een andere beroemde Zwitser, de mede-ontdekker van de kwantummechanica, Wolfgang Pauli. Hun gezamenlijke conclusie over de intrinsieke samenhang tussen geest en materie kreeg zijn beslag in een boek van Jung, dat ook sterk door de alchemie werd geïnspireerd: Mysterium Coniunctionis (1954). Biedt het principe van de synchroniciteit inderdaad een alternatief voor het huidige wetenschappelijke wereldbeeld, vooral ook gezien de recente ontdekkingen binnen de quantummechanica en de kosmologie?
Het schema van Pauli en Jung
Ik legde deze vraag voor aan ChatGPT. Dit was het antwoord:
Het principe van synchroniciteit zoals ontwikkeld door Carl Jung biedt inderdaad een alternatieve kijk op causaliteit en het wetenschappelijke wereldbeeld. Jung stelde dat bepaalde gebeurtenissen niet alleen door oorzakelijke verbanden worden bepaald, maar ook door de betekenisvolle samenhang tussen innerlijke en uiterlijke gebeurtenissen. Met andere woorden, synchroniciteit verwijst naar de gelijktijdigheid van gebeurtenissen die niet causaal verbonden lijken te zijn, maar toch een diepere betekenis of relatie met elkaar hebben.
De samenwerking tussen Carl Jung en Wolfgang Pauli, een belangrijke figuur in de ontwikkeling van de kwantummechanica, suggereert dat er een interesse was in het verkennen van de raakvlakken tussen psychologie en de natuurwetenschappen. Hoewel hun gezamenlijke werk intrigerend is, is het belangrijk op te merken dat de interpretatie van synchroniciteit en de implicaties ervan voor het wetenschappelijke wereldbeeld nog steeds onderwerp van discussie en debat zijn.
Binnen de kwantummechanica zelf zijn er fenomenen die de traditionele causale visie uitdagen. Bijvoorbeeld, het principe van verstrengeling, waarbij deeltjes op afstand met elkaar verbonden kunnen zijn en informatie direct lijken uit te wisselen, ongeacht de afstand tussen hen. Dit soort verschijnselen heeft sommige wetenschappers aangemoedigd om te speculeren over de mogelijkheid van een verborgen verband tussen geest en materie.
Niettemin is het belangrijk om te benadrukken dat synchroniciteit als concept buiten de gevestigde wetenschappelijke consensus valt en meer wordt beschouwd als een filosofische of psychologische benadering dan als een exacte wetenschap. Hoewel het zeker interessante perspectieven biedt, is het nog niet volledig geïntegreerd in het heersende wetenschappelijke wereldbeeld. Wetenschap blijft doorgaans sterk vertrouwen op het causaliteitsprincipe en methoden gebaseerd op objectieve metingen en herhaalbaarheid.
Desalniettemin kunnen nieuwe ontdekkingen en voortdurende discussies binnen de kwantummechanica en kosmologie ons begrip van de wereld verder ontwikkelen en mogelijk ruimte bieden voor meer inclusieve modellen die zowel oorzakelijkheid als synchroniciteit omvatten. Het blijft een interessant gebied van onderzoek en introspectie waarin verschillende perspectieven kunnen bijdragen aan ons begrip van de complexe aard van de werkelijkheid.
Nog even dit. De ‘metabletische methode’ dwingt mij ertoe om na te gaan wat er zo bijzonder was aan zaterdag 4 november 1972, de dag dat Harry Mulisch op het spoor van Wilhelm Reich werd gezet, toen hij een boek van hem zag liggen bij bij Boekhandel Allert De Lange op het Damrak, nummer 62 in Amsterdam. Zelf bewaar ik geen bijzondere herinneringen aan die dag. Door even te googelen ontdekte ik dat op deze dag van alles gebeurde in de wereld. (Op welke dag niet?) Zo vertrok het CIA-spionageschip Glomar Explorer voor zijn zijn eerste vaart. Hoewel de 170-koppige bemanning van deze onderzeeboot ogenschijnlijk een mijnen-verkenning op de oceaanbodem uitvoerde, was de ware missie het bergen van de inhoud van een Sovjet-onderzeeër die op 11 april 1968 was gezonken. Verder stond op 4 november 1972 bovenaan de Nederlandse Hitparade een onnozel liedje, Sugar Me genaamd, dat werd gezongen door Lynsey De Paul.