‘O God, leer ons onszelf te verstaan en te begrijpen dat wij ons oneindig ver verwijderen van hetgeen ons hart ten diepste verlangt.’
Wijze woorden. Ze zijn van Teresa van Avila, een mystica uit de zestiende eeuw, die net als alle grote mystici achteraf gezien kan worden als een groot psycholoog. De woorden zijn direct gericht tot God, dus ogen ze als een gebed. Ze zijn vaak geciteerd, onder meer door François Mauriac, die ze als motto gebruikte voor zijn roman Les noeuds des vipères (de adderkluwen). Tegenwoordig wordt er niet zo veel meer gebeden, wat overigens niet wil zeggen dat het gebed volledig uit onze seculiere cultuur is verdwenen. Veel sporters zie je, voordat ze een topprestatie moeten leveren, met de ogen dicht iets prevelen, alsof ze bidden tot God. Een enkeling zal dat wellicht ook doen, maar de meesten spreken dan gewoon tot zichzelf, in de lege ruimte van hun innerlijk. Je zou ook kunnen zeggen: ze spreken dan tot hun onbewuste op een manier die sterk lijkt op een gebed.
De adderkluwen, de titel van de roman van Mauriac, heeft een symbolische betekenis en verwijst naar de complexe en verstrikte relaties binnen een familie. Het woord ‘adderkluwen’ roept een beeld op van slangen die met elkaar verstrengeld zijn, wat symbool staat voor de verwrongen en giftige banden tussen de personages in het verhaal. Het suggereert dat er een web van bedrog, manipulatie en wrok is ontstaan binnen de familie. Mauriac stond bekend om zijn vermogen om tot psychologische karakterisering van menselijke relaties, vooral binnen de benauwde familieverbanden, maar ook zijn vermogen om de duistere kanten van menselijke emoties en interacties bloot te leggen. In De adderkluwen onderzoekt hij de destructieve kracht van jaloezie, haat, geheimen en misverstanden die de familieleden uit elkaar drijven. De titel draagt dus bij aan het overkoepelende thema van de roman en geeft de lezer een voorproefje van de ingewikkelde en giftige dynamiek die ze in het verhaal zullen tegenkomen.
Ik vroeg me af of deze titel De adderkluwen van Mauriac soms iets te maken heeft met de rattenkoning uit Bericht aan een rattenkoning van Harry Mulisch. Ik heb het nergens kunnen vinden, zelfs niet of Mulisch iets had met Francois Mauriac. Ik denk eerlijk gezegd van niet. Mauriac werd in de jaren vijftig veel gelezen, maar vooral in katholieke kringen. Katholieke romanciers van voor de oorlog hadden steevast een mensbeeld geschetst dat gekenmerkt wordt door de deemoedige aanvaarding van het leven en het lijden van de mens. Lijden werd gezien als het meest eigene aan het bestaan. Het gaf het leven zin en betekenis. Zo verschijnt in de romans van Mauriac een met de natuur verbonden mens, verdwaald in een eenzame menigte, een beeld dat de schrijver keer op keer het landschap van Les Landes met zijn eindeloze bossen van naaldbomen in herinnering brengt. Iedere boom is aan de aardse bodem gekluisterd maar met een zelfde gerichtheid op de hemel. Iedere boom heeft zijn eigen wond en weet waarom hij bloeden moet.
Zoiets was niets voor Mulisch. Hoe zo weten waarom je bloeden moet? De natuur is wreed. En mensen zijn misschien wel de wreedste diersoort op aarde, vaak ook wreed ten aanzien van hun eigen soort. Mulisch hield ook mogelijk meer van dieren dan van mensen. Bij zijn uitvaart waren de beelden te zien van de bevrijdingsactie van de gestrande paarden op een zandbank boven Marrum, op de muziek van Tristan und Isolde van Wagner, een haast Bijbelse tocht dwars door de zee op weg naar verlossing. Niks mis met de dieren dus. De titel van zijn boek Bericht aan de rattenkoning wordt overigens pas duidelijk op de laatste pagina, waar Mulisch een hoofdstukje reserveert om uit te leggen wat een rattenkoning precies betekent. De lezer moet dan zelf maar uitmaken wat – binnen de context van al het voorafgaande -, de metaforische betekenis is van dit natuurfenomeen. Ik citeer:
‘Men mag noot een mens met een dier vergelijken, want dat is altijd beledigender voor het dier dan voor de mens. Een rat bv. is schadelijk en verspreidt de pest. Maar dat is een bagatel naast wat de mens is en verspreidt. Een rat is ook een buitengewoon intelligent dier, zoals door talloze laboratoriumproeven is aangetoond. In Nederland leeft ongeveer op ieder mens één rat. Soms ziet een boer ergens een dode rat liggen, maar als hij hem tevoorschijn trekt, komt er nog een heel stel ratten mee, ook dood in dat geval. Hun staarten zitten tot een onontwarbare knoedel in elkaar geknoopt; röntgenfoto’s tonen aan, dat zelfs de wervels zijn vergroeid. Luther spreekt er al over. Er is nog steeds geen verklaring voor. Men weet zelfs niet of het vóór of na de geboorte is gebeurd. Vroeger dacht men, zoals Brehm vermeldt, dat de rattenkoning met een gouden kroon op troonde op een klont volkomen in elkaar gegroeide ratten; maar in werkelijkheid is de ongelukkige groep hulpeloos en wordt door de anderen in leven gehouden, zolang als het duurt. Er zijn rattenkoningen bekend van 27 ratten. In Nederland is tot dusverre één rattenkoning gevonden. ‘
Het is duidelijk, de rattenkoning, dat is het stelletje verstokte regenten, waar de provo’s tegen in opstand kwamen, met Burgemeester Gijs van Hall voorop, die nota bene in de oorlog als verzetsstrijder nog naam had gemaakt als ‘bankier van het verzet’. Tegenwoordig zou je de Russische oligarchen wellicht ‘een rattenkoning’ kunnen noemen, met Poetin als grootse rat bovenop, die de rattenkroon draagt.
Het concept van de rattenkoning heeft door de geschiedenis heen overigens verschillende interpretaties gekregen. Het wordt vaak gezien als een symbool van onheil, ongeluk of duistere krachten. Het beeld van ratten die op deze mysterieuze en verontrustende manier met elkaar verknoopt zijn, kan ook een gevoel van chaos, onderdrukking en oncontroleerbaarheid oproepen.
Ook het rapalje rondom Hitler kun je achteraf beschouwd als een rattenkoning zien. Hitler had formeel alle macht in handen, maar de werkelijke macht werd uitgevoerd door eeen onontwarbare kluwen van bandieten in overheidsdienst. Hitler was slechts de kroondrager van al die met elkaar verknoopte ratten, de koning van ‘de rattenkoning’ die het kwaad van bovenaf legitimeerde.
Misschien is zo’n mechanisme nu ook in Rusland werkzaam. Wie het kwaad van bovenaf legitimeert zet een heel stelsel van ratten in beweging, die met de staarten aan elkaar verknoopt zijn. Er zijn mensen die zich helemaal senang voelen in een dergelijke situatie. Als ze maar naar beneden toe kunnen trappen, ongeacht de verknoping van hun eigen staart. Bij de ratten is zo’n situatie een tragisch natuurfenomeen. Bij de mens is het een uitvloeisel van zijn aard.
‘O God, leer ons onszelf te verstaan en te begrijpen dat wij ons oneindig ver verwijderen van hetgeen ons hart ten diepste verlangt.’