‘Het is of onze jeugdherinneringen zorgvuldig in ons onderbewustzijn opgeborgen liggen als de waardepapieren in de kelders van een bankgebouw. Zij wachten daar rustig totdat een stoutmoedige bankrover hen uit hun isolement verlossen komt. Die bankrover is de ouderdom.’
Dat zijn mooie woorden van Bertus Aafjes. Die bankrover verlost op gezette tijden ook mijn jeugdherinneringen uit de kelders van de bank. Bovenstaande foto laat het uitzicht zien vanuit het raam van mijn ouderlijk huis. Het is ook het huis waar ik geboren ben en de eerste twintig jaar van mijn leven heb doorgebracht. Er zit een wonderlijke lichtvlek in de foto, maar dat komt door de flitser. Ik heb de foto, die ik ooit aantrof bij mijn oudste zus, op een wat knullige wijze opnieuw gefotografeerd. Het is dus een foto van een foto.
Het moet begin jaren vijftig zijn geweest. Wij keken vanuit de erker uit op de weilanden met paarden en koeien. De boer had zijn boerderij aan de Kruislaan. Die loopt in de verte, langs de bomenrij. Daarachter waren de sportvelden en helemaal in de verte het oude Ajax-stadion. De bloempotten met plantjes herinner ik mij nog goed. Mijn moeder plukte daar altijd dode blaadjes uit en die kreeg ik dan. Ik gebruikte ze om tussen twee blokjes van mijn blokkendoos te plaatsen. Zo kon ik bomen maken, waartussen mijn autootjes konden rijden.
Aan de overkant van de straat was een sloot. Tussen straat en sloot was een smalle strook gras die steil naar beneden liep. Toen ik nog in de kinderstoel zat, werd ik door mijn moeder wel eens aan de slootrand geplaatst. Zo had ze mooi uitzicht op mij vanuit het raam. Dat is ook mijn vroegste herinnering. Kijkend naar de koeien vanuit de kinderstoel.
Op een kwaaie dag kwam Robbie Meier, die om de hoek in de Boylestraat woonde en wat ouder was dan ik, naast mijn kinderstoel staan en begon mij te pesten. Ik zette het op een brullen, maar kon verder niets doen. Het was mijn eerste jeugdtrauma. Mijn moeder was wellicht druk bezig met de was. Later, toen ik zelf buiten mocht spelen, tikte ze altijd met haar trouwring tegen het raam als ik binnen moest komen omdat het eten op tafel stond.
Heel af en toe viel er een koe in de sloot. Dat was altijd een spannend gebeuren, want de boer kon hem dan alleen met veel moeite met een tractor weer op het droge trekken. Stomme beesten die koeien, ze kunnen zichzelf niet eens redden, dacht ik dan. Eens per jaar verschenen er grote witte tenten op het grasland langs de Kruislaan in de verte. Dat was een soort vakantiekamp voor kinderen uit de oude wijken waar weinig groen was. Daar werd van alles voor georganiseerd in die tijd. Vaak werden die tenten dan stiekem – stok voor stok – door kwajongens afgebroken. Heel mooi om vanuit het raam te kunnen volgen. We hadden nog geen tv. Die kwam pas in 1954.
Toen ik een jaar of zes was, begon men nieuwe woningen te bouwen op het weiland voor onze deur. Het mooie uitzicht was voorbij, maar ik heb wel nog lang kunnen spelen op het opgespoten land en tussen de huizen die in aanbouw waren. Dat bouwproces was mooi om te zien. Er werd veel gemetseld en er stonden vaak grote kuipen met ongebluste kalk, waar je altijd heel voorzichtig mee moest zijn. De leegte van de straat heb ik dus niet zo lang meegemaakt .
Ook kan ik me herinneren dat mijn vader begin jaren vijftig met bouwtekeningen thuiskwam. Ze lieten het stratenplan zien van de nieuwe woonwijk die in de weilanden aan de overkant zou verrijzen. Gelukkig was er loodrecht op ons huis een straat gepland, zodat ons uitzicht gedeeltelijk bewaard bleef. Zo zagen wij uit ons raam langzaam de contouren van de Ehrlichstraat verrijzen.
(foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Het waren wat je noemt de jaren van de wederopbouw, met het doffe gedreun van een heiblok in de verte, de dreiging van de Koude Oorlog, maar ook van voetballen op straat, diefje met verlos, de roep van een voddenjood die de hoek om kwam en het luiden van de kerkklok op zondag. De jaren vijftig hadden iets eindeloos. Overal om heen was niets en de tijd ging traag door oneindig laagland. Denkend aan die tijd zie ik een lege ruimte waar ‘ijle populieren als hoge pluimen aan den einder staan’.
Eergisteren was ik even terug in mijn oude buurt. Ik had al eens eerder aangebeld bij de nieuwe bewoner van mijn ouderlijk huis, maar die was weinig toeschietelijk om mij te woord te staan. Ik begreep nu dat er andere bewoners waren gekomen, want het huis stond leeg en binnen werd flink geklust. Het was een aardige man die ik trof. Ik liet hem de foto zien uit de jaren vijftig met de weilanden nog voor de deur. En natuurlijk vroeg ik of ik even binnen mocht kijken. Dat mocht. Het was schrikken. Alle muren waren er al uit gesloopt. Eigenlijk was ik dus toch te laat.
Het glas in lood zou blijven zitten, hoorde ik. Gelukkig maar. Met moeite vond ik nog wat details van vroeger. Oude tegeltjes aan de muur in de gang. Een versleten trapleuning. Een oud stopcontact. Het drukknopje boven aan de trap, waarmee je de buitendeur open kon doen… En natuurlijk het uitzicht uit de ramen, zowel voor als achter, met bomen die er inmiddels meer dan veertig jaarringen bij hadden gekregen. De laatste keer dat ik hier binnen was, was in 1982, toen mijn moeder het huis uit ging….
Ik keek uit het raam in de erker en zag in mijn verbeelding weer even de weilanden voor me. Een stroom van herinneringen werd plotseling bevrijd uit de kelders van een bankgebouw.
Zie ook mijn blog: Terug in de Johannes van de Waalssstraat