Landschap als groet aan de wereld
Het Frysk Festival 1995 had als thema Salut au Monde naar een gedicht van Walt Whitman. Kees ’t Hart had het allemaal bedacht en ik moest het uitvoeren. Daar kwam het kort en goed op neer. Drie weken lang bracht Fryslân een culturele groet aan de wereld met een aantal kunstprojecten in verschillende disciplines. In het Fries Museum was een tentoonstelling over het thema Salut au Monde met een breed scala aan landschapsschilders. Er was niet alleen werk te zien van Friese kunstenaars uit de twintigste eeuw. Een aantal vooraanstaande buitenlandse kunstenaars was uitgenodigd om het Friese landschap vast te leggen. Gastconservator was Wim van Sinderen. Zo kon een breed panorama van het Friese landschap ontstaan, bezien vanuit zeer verschillende invalshoeken.
Wat was tussen al die verschillen datgene wat boven kwam bovendrijven als gemeenschappelijk kenmerk, het eigene van het Friese landschap, dat telkens weer tot heel verschillende vormen van verbeelding kan leiden? In zijn inleiding in de catalogus maakte Van Sinderen een vergelijking tussen de situatie in Friesland en de schilders van het Noord-Duitse Worpswede die in het begin van de twintigste eeuw een eigen school hadden gevormd met duidelijke eigen, regionale kenmerken. De Friese traditie in de landschapskunst kende volgen hem geen vaste patronen. Eerder was sprake van een aangenaam, heterogeen beeld. Slechts de ervaring van het vlakke land met zijn open horizon zou een bindende factor vormen. Maar de vorm en d e stijl , waarin deze ervaring wordt uitgedrukt, zijn net zo gevarieerd als de moderne kunst zelf.
Juist het ontbreken van een hechte kolonie, school of stroming, zou volgens Van Sinderen ertoe geleid hebben dat de Friese landschapskunst nooit eerder tegen het licht was gehouden. Friesland heeft niet zijn eigen Worpswede gekend. Pas in de jaren zeventig komen er ‘Worpswede-achtige bewegingen’ als kunstenaars van heinde en verre zich voor korte of lange tijd in boerderijtjes of vissershuisjes gingen vestigen. Friesland, zo stelde hij, heeft ook geen wereldberoemd schrijver of dichter gehad die het Friese landschap heeft bezocht of bezongen en voor anderen in woorden toegankelijk heeft gemaakt, zoals Rainer Maria Rilke dat voor het landschap rond Worpswede had gedaan.
Van Sinderen legde een relatie tussen Rilkes poëtische visie op de Noord-Duitse veengronden en het eigene karakter van het Friese landschap, dat zoals in zijn optiek bij uitstek door Willem van Althuis in zijn essentie getroffen was in de onderstreping, het afbeelden van de horizon. Of in de woorden van Rilke:
‘De vlakte is het gevoel waardoor wij groot worden. Wij begrijpen haar en zij is ons ten voorbeeld; op de vlakste is alles van betekenis: de grote boog van de horizon en de spaarzame dingen, die eenvoudig en belangrijk voor de hemel staan.’
Haast ongemerkt werd op deze wijze weer een geografisch aspect geïntroduceerd, dat een kenmerk zou vormen van de Friese kunst, in dit geval de schilderkunst van het Friese landschap. De vlakte, de open horizon, de wijde wereld, de kale ruimte die alles wat zich onderscheidt helder zichtbaar maakt. Het was de romantische visie van de eenzame gestalte tegenover de weidsheid van het hemelgewelf, die juist in het midden van de jaren negentig als een idyllisch beeld uit het verleden weer actueel kon worden in kunst, die terugkeerde naar de mimesis, de nabootsing van de werkelijkheid, die bemiddeld werd door het oog van de schilder.
Acht jaar tevoren had het provinciaal bestuur het beleidsvoornemen geformuleerd , dat de moderne kunst in het Fries Museum een registratie zou moeten worden van wat ‘Fryslân yn de eagen fan de byldzjende keunstner typearret’. Dat had tot behoorlijk wat beroering geleid, maart die leek nu achter ed horizon verdwenen. De tentoonstelling Salut au Monde werd een kassasucces, waar zelfs de organisatoren niet op gerekend hadden. De catalogus moest al na drie weken worden herdrukt en de expositie werd in in 1996 nogmaals getoond in Bremen en Osnabrück. Alleen al in Leeuwarden trok de tentoonstelling ruim twintig duizend bezoekers.
Maar naast al die publieke belangstelling was er ook kritiek, bijvoorbeeld in de uitgebreide beschouwing die LC-recensent Sikke Doele aan de tentoonstelling wijdde. Hoewel hij er waardering voor had, dat half vergeten schilders als Siert Geertsma, Leendert Scheltema en Cor Reisma opnieuw voor het voetlicht waren gehaald, uitte hij kritiek op de wijze waarop aan aantal werken waren gepresenteerd in het onmogelijk allegaartje van ruimten die na de nieuwbouw in het Fries Museum voor de presentatie van moderne kunt beschikbaar was gekomen.
De tentoonstelling zou ook van te weinig kunsthistorische onderbouwing getuigen, een kritiek die zich met name richtte op de inhoud van catalogus, die grotendeels was samengesteld met bijdragen van studenten kunstgeschiedenis uit Groningen, die de materie van de buitenkant bekeken en nog al eens van de hak op de tak sprongen.
Vooral de meer eigentijdse Friese schilders zouden niet altijd op hun waarde zijn geschat. Het op één hoop gooien van het fotorealisme van Pit van Loo, het verlate expressionisme van Jentsje Popma en het picturale structuuronderzoek van Ramon van de Werken had weinig om de hakken. Inderdaad waren de pogingen om een ordening aan te brengen vaak nogal schematisch en afstandelijk met weinig begrip voor de eigenzinnige karakteristieken in het werk van de kunstenaars afzonderlijk. De polaire tegenstelling die werd gelegd tussen ‘het landschap als middel om persoonlijke gevoelens uit te drukken’ tegenover ‘het landschap als uitgangspunt voor vormexperimenten’ was in feite een formele herhaling van het brede spectrum, waarin de Friese schilderkust zich al in de jaren vijftig bewoog. De matiging van het moderne bracht niet veel vernieuwers voort, maar wel degelijk bekwame kunstenaars.
Hoe dan ook, het landschap als actueel genre in de schilderkunst werd in de tentoonstelling Salut au monde nogal ruim geïnterpreteerd. Zo waren doeken te zien die duidelijk als landschap herkenbaar waren, bijvoorbeeld het werk van Pieter Pander, waarin opzichtige invloeden van het neo- expressionisme van Anselm Kiefer tot uiting kwamen. Maar daarnaast waren ook de kleurrijke vorm-improvisaties van de laatbloeier Johan Haanstra te zien. Die leken eerder een poëtische vertaling te zijn van een gesloten binnenwereld, waarin de oorspronkelijke inspiratiebron van het landschap soms nauwelijks nog herkenbaar was.
Het leek erop haast op of alle Friese kunstenaars ooit iets met het landschap hadden gehad. De bewering in de catalogus, dat Harmen Abma een lange weg nodig had om bij het landschap uit te komen, deed volgens Sikke Doele ten onrechte vermoeden, dat Abma van meet af aan landschappen had willen schilderen. Alsof het Friese landschap de eindbestemming zou zijn van elke Friese schilder.
Hoewel voor die laatste kritiek iets te zeggen viel, kon niet worden ontkend, dat het opduiken van een zekere landschappelijkheid in het latere werk van Abma opmerkelijk genoemd kon worden. Deze ontwikkeling had zich aangediend in het nieuwe werk, waarmee hij in het najaar van 1994 naar buiten kwam op een tentoonstelling in ’t Coopmanshûs in Franeker. Door brede stroken afplakband horizontaal op een brede verflaag aan te brengen werd onmiskenbaar een horizon en een landschappelijke ruimte gesuggereerd. Door de transparantie van het plakband in combinatie met de scheurlijnen, die even grillig waren als de grenslijnen tussen verf en papier, werd een meer vrije en schilderkunstige werkwijze bereikt, zeker in verhouding tot de strakke systematiek die zijn werk tot dan toe gekenmerkt had. Met de introductie van het toeval met een hernieuwde aandacht voor de procesmatige kant van het schilderen sloeg Abma met dit nieuwe werk een brug tussen de fundamentele schilderkunst van de jaren zeventig en de nieuwe waardering van het geschilderde landschap.
Opening Frysk Festival, 1 september 1995
In september brak het Frysk Festival los. Samen met Koos Dalstra en Watze Hiddema stond ik opeens op het middelpunt van Friesland. Letterlijk, want Koos had het door de Proviciale Planologische Dienst (PPD) en een echte landmeter exact laten uitmeten. Vaak wordt gedacht dat de toren van Eagum op het middelpunt van Friesland staat. Maar het exacte middelpunt bleek ergens onder Jorwerd te liggen, misschien wel de plek, waar God na de oorlog uit het Friese land verdween door weer langzaam op te stijgen naar de hemel.
Achteraf bezien was het Frysk Festival 1995 een uitzonderlijke manifestatie. Overal in Friesland, op de meest wonderlijke locaties was opeens wat te doen. Misschien was dit wel wel het beginpunt van de festivalisering van het Friese landschap, waar ik dus zelf aan mee heb gewerkt .Die zomer ging ik niet op vakantie. Ik werkte gewoon door, want het festival zou in september losbarsten. Ik weet niet hoeveel duizenden flyers en honderden affiches op A-0 formaat – verpakt in grote kokers – ik die zomer vanuit het Fryslânhûs verstuurd heb.
Midden in de zomer, toen vrijwel iedereen op vakantie was, werd de wereld opgeschrikt door de genocide in Srebrenica. Duizenden mannen werden geëxecuteerd na de val van de Bosnische moslim-enclave. Ik voelde me machteloos en overvallen door een plaatsvervangende schaamte. Koos Dalstra, die een project zou uitvoeren tijdens het festival, had die zomer een atelier in een van de lokalen van het Fryslânhûs.
Op 12 juli – de dag na de val van Sebrenica – belegde hij een persconferentie. Hij deelde mee dat hij moeite had om als kunstenaar door te gaan met de voorbereiding van zijn project, nu zich in Sebrenica een drama afspeelde. Wadze Hiddema, de toenmalige bestuursvoorzitter van het Frysk Festival, vond het een beetje overdreven. Een misplaatste publiciteitsstunt zelfs. Maar Koos Dalstra meende het serieus. De persconferentie werd uitgeschreven en er kwamen twee journalisten opdraven.
Uiteindelijk is Dalstra gewoon doorgegaan met zijn project. The show must go on. Weinig mensen waren toen in hun gedachten met die oorlog in Joegoslavië bezig. Het was hoog zomer, de zon scheen volop, en Friesland zou een groet aan de wereld gaan brengen. Niets leek toen vrediger dan het Friese landschap.