‘Het lijkt erop dat niet alleen de beeldende kunst zich in die tegenstelling tussen stad en platteland, tussen stad en periferie, tussen moderniteit en authenticiteit, lange tijd heeft thuis gevoeld. In zijn boek trekt Mous een parallel met de Friese literatuur van de jaren zestig, waarvan wordt gezegd dat die zich door bewust achterblijven op moderne literaire ontwikkelingen in culturele centra probeerde te onderscheiden. De eigen identiteit werd zo een kunstmatig in stand gehouden constructie door steeds op de rem te trappen. Een doelbewuste vertraging met alseigenlijke agenda het behoud van het oude, aldus Mous. De mythe van de autodidact, de ongeschoolde schilder, sluit daar naadloos op aan. Een ideaal dat binnen de context van de eigen regionale cultuur troost kan bieden voor een knagend gevoel van teloorgang.’
Aldus Erik Betten in zijn boek De Fries. Op zoek naar de Friese identiteit, (2013). Zo zie je de problematiek van de Friese identiteit in een notendop samengevat in de Friese schilderkunst, of beter gezegd: in de schilderkunst in Friesland, want Friese schilderkunst bestaat niet, net zomin als de Friese identiteit bestaat. Er zijn mensen die alles in het werk hebben gesteld om het tegendeel te bewijzen. Thom Mercuur deed het decennialang op het terrein van de schilderkunst in Friesland, die meer zou zijn dan alleen een reeks producten van kunstenaars die toevallig in Friesland wonen, werken, geboren zijn, verwekt zijn…tja wat eigenlijk?
Eén ding is zeker. Willem van Althuis (1926-2005) was een typisch Friese kunstenaar, althans in de optiek van Mercuur. In 2013 werd een overzichtstentoonstelling van zijn werk getoond in Museum Belvédère. Joost Zwagerman hiled bij de opening in een gloedvol betoog waarbij hij op zijn beurt een doorstart gaf aan de hardnekkige mythe van de schilderende stratenmaker. Hij vergeleek het werk van Willem van Althuis zelfs met dat van Morandi.
Ik zie nog altijd de beelden van een documentaire over Willem van Althuis, die K. Schippers ooit maakte. De schilder werd daarvoor gefilmd tegen de achtergrond van een lege horizon. Van Althuis had letterlijk niets te zeggen, helemaal niets. Hij stond daar maar als een zombie naar de horizon te staren, alsof een chirurg onlangs lobotomie in de frontaalkwab van zijn hersenen had gepleegd. Maar die pijnlijke stilte werd aan de kijker voorgetoverd alsof er iets heel diepzinnigs aan de hand was. Iets mystieks, wat de schilder daar heel diep in zijn ziel beleefde. Volgens mij wilde hij gewoon naar huis, want het begon al aardig koud op te trekken.
Hoe creëer je zo’n mythe? Wel, door jarenlang hetzelfde verhaal te vertellen, telkens weer, tot het vanzelf gaat rondzingen en zich verheft tot een mythe. Zo’n verhaal moet erin gaan als koek, iets wat iedereen wil horen. Mercuur had daar het patent op, en als hij het zelf niet deed dan deden anderen dat wel voor hem. Bas Roodnat bijvoorbeeld, die toen hij nog leefde steevast in zijn artikelen de schilders uit de stal van Mercuur in verband bracht met ‘de Friese eenzaamheid’. Hij vroeg zich zelfs af wat er in de de Friese lucht zit dat elders ontbreekt.’ Een fraai voorbeeld van het mythologiseren van de schilderijen Willem van Althuis trof ik aan in het artikel Willem van Althuis was here van Stefan Kuiper dat in 2002 in Trouw verscheen. Lees en huiver:
Aardig voorbeeld: Willem van Althuis. Van Althuis was een stratenmaker uit Dronrijp, die na omzwervingen door Amerika uiteindelijk in Heerenveen belandde. Daar nam hij schilderlessen en raakte bevriend met wat toen de tofste jongens van de stad moeten zijn geweest: Sjoerd de Vries, Boele Bregman, schilders, en Thom Mercuur, entrepreneur, palingvisser en toekomstige initiator van Museum Belvédère. Van Althuis was het archetype van de Friese kunstenaar: bescheiden, eigenzinnig, idealistisch, fanatiek, obsessief; hij had die Noordelijke combinatie van nuchter- en dromerigheid en was immuun voor vleierij en artspeak. Voor van Althuis telde het werk. Allinnich it wurk.
Dat zijn alle cliché’s op een rij, samengevat in één mythisch archetype van de Friese kunstenaar. Hoe zo, geen Friese identiteit? Hier barst die identiteit uit zijn voegen. Hij blaast zichzelf op tot ongekende proporties. Hier zie je hoe de inflatie van de waarheid samenvalt met de geboorte van een mythe. Zoiets moois wil iedereen graag geloven, ook al is er niets van waar. Sterker nog, een mythe hoeft ook helemaal niet waar te zijn. Daarvoor is het nu juist een mythe. Een mythe is fictie die tot een bovennatuurlijke realiteit wordt verheven. Een mythe kun je ook niet ontmantelen, want hij blijft zichzelf voortdurend bevestigen.
Roland Barthes heeft dat in zijn boek Mythologieën (1956) ooit eens helder geformuleerd: ‘Het blijkt dus erg moeilijk’ zo schreef hij. ‘de mythe van binnenuit te vernietigen, want elke beweging, die men maakt om zich ervan los te maken, wordt op zijn beurt een prooi voor de mythe: de mythe kan altijd in laatste instantie de weerstand betekenen die men ertegen biedt. Eigenlijk is het beste wapen tegen de mythe haar op haar beurt in een mythe te verstrikken, een kunstmatige mythe te maken: de aldus gevormde mythe is een ware mythologie.’
Tja, mooi gezegd. Maar hoe doe je dat? Hoe ontmantel je de mythevorming rond het werk van Willem van Althuis? Stefan Kuiper vervolgde zijn verhaal als volgt:
‘Deze Van Althuis heeft tenminste één Friese klassieker op zijn naam staan: Zuurkoolpakhuis uit 1970. Het schilderij toont het oude (maar goed geconserveerde) pakhuis met punt-dak aan een oude binnenvaart vlakbij het centrum van Heerenveen. Ik ken deze plek. Ik heb er in mijn jeugd veel tijd doorgebracht. Rechts, achter het pakhuis, in een groot neoclassicistisch grachtenpand woonden mijn opa en oma: over het braakliggende terrein achter het pakhuis, nee: over de schutting op dat terrein, nee: over de plaats van de schutting op dat terrein heeft mijn opa – sigarenroker, paardengokker – nog twintig jaar lang een loopgravenoorlog gevoerd met zijn dove, door huidkwalen geplaagde buurman.’
Het schilderij Zuurkoolpakhuis wordt hier gepresenteerd als een Friese klassieker dat in 1970 geschilderd zou zijn. Maar is dat wel zo? In veel publicaties kom je dat jaartal tegen. In mijn boek De kleur van Friesland heb ik dat ook beweerd. Ik beweerde ook dat dit schilderij is ontstaan in het atelier van een andere kunstenaar uit Heerenveen: Louis Le Roy, die in 2012 overleed en die ik goed gekend heb. Zo schreef ik in mijn boek de volgende passage die mij niet door iedereen in dank werd afgenomen:
Een aantal kunstenaars, die Mercuur in begin jaren zeventig als eigen ontdekking op zijn conto bijschreef, had elders al een debuuttentoonstelling gehad. Jentje van der Sloot bijvoorbeeld werd op voorspraak van Diet Huber in 1958 ontdekt door Livinus van der Bundt, destijds directeur aan de Vrije Academie in Den Haag, waar hij ook zijn eerste tentoonstelling kreeg. Jopie Huisman debuteerde al in 1963 met eigenzinnig werk in Galerie De Blauwe Hand in Harlingen. Ook de autodidact-status van het ongerepte talent werd wel eens wat extra aangedikt. Zo had Willem van Althuis, voordat Mercuur met hem in aanraking kwam, al intensief privé teken- en schilderlessen gevolgd bij Louis le Roy in Oranjewoud. Op advies van Rudi Boltendal van de Friese Koerier was Willem van Althuis in 1956 bij Le Roy aangeklopt. Het beroemde schilderij met het Heerenveense ‘Zuurkoolpakhuis’ dat zeventien jaar later op de debuut-tentoonstelling van Willem van Althuis in ’t Coopmanshûs in Franeker zo veel indruk zou maken, was volgens Le Roy al bij hem op het atelier ontstaan.
Mijn bron voor deze bewering was niet alleen Louis Le Roy zelf, maar ook zijn vrouw Inge, met wie ik meerdere malen over deze kwestie gesproken heb. Ook met Thom Mercuur sprak ik hierover in de tijd dat ik met mijn boek bezig was. Dat was op 6 september 2007, toen wij samen waren uitgenodigd voor een vaartocht op het Statenjacht met de toen pas aangetreden gedeputeerde van cultuur Jannewietske de Vries. (zie mijn blog: Een nieuwe wind in Friesland). Kort na het verschijnen van De kleur van Friesland (2008) verscheen er op de site van de Willem van Althuis stichting het volgende bericht.
‘Vanaf 20 april tot 24 augustus 2008 is in het Fries Museum de expositie “De kleur van Friesland” te zien. Op de tentoonstelling zijn ook twee schilderijen van Willem van Althuis te zien. Het ene schilderij, het bekende Zuurkoolpakhuis, is in bruikleen afgestaan door Museum Belvédère (Thom Mercuur). Het schilderij is in 1972 gemaakt en niet in 1970 zoals abusievelijk wordt vermeld. Het andere schilderij zonder titel is een abstract werk uit 1979, dat eigendom is van de Provincie Fryslân. Medio april 2008 is ook het boek “De kleur van Friesland, beeldende kunst na 1945” uitgebracht. De auteur hiervan is Huub Mous, tevens gastconservator bij de gelijknamige expositie.
In het boek wordt abusievelijk de indruk gewekt dat het schilderij Zuurkoolpakhuis in het atelier van Louis Le Roy zou zijn ontstaan. Willem van Althuis heeft in de begin jaren zestig (1962) privélessen gehad van Le Roy (pentekenen, krijttekenen en aquarellen). Elders op deze website kunt u hierover meer lezen en ook een indruk krijgen van werk dat Willem in die tijd in opdracht van Le Roy maakte. Het Zuurkoolpakhuis is in 1972 gemaakt, tien jaar later. Willem heeft zich in die tussenliggende jaren ontwikkeld in een heel andere richting. Jammer dat de auteur deze feiten (en wellicht andere) niet heeft geverifieerd. Het zou de kwaliteit van zijn boek ten goede zijn gekomen.’
Hierna ontving ik een mail van een familielid van Willem van Althuis, een zekere Leo Jan van Althuis. Hij was zeer ontstemd over de passage die ik in mijn boek aan het schilderij Zuurkoolpakhuis had gewijd. Ik heb hem toen als volgt geantwoord:
Geachte heer Van Althuis, Via een ex-collega van mij op Keunstwurk kreeg ik een mailtje van u binnen dat betrekking heeft op een artikel op mijn website. Het betreft het feit dat de schilder Willem van Althuis jarenlang privéles heeft gevolgd bij Louis Le Roy en dat het schilderij ‘Zuurkoolpakhuis’ bij hem op zijn atelier zou zijn ontstaan. Deze informatie acht u onjuist. Ik heb deze informatie echter gekregen van Louis Le Roy zelf. Hij heeft mij dit ook meerdere malen bevestigd. Willem van Althuis, zo heeft Louis Le Roy mij verteld, zou op aandringen van de heer Boltendal bij hem zijn terechtgekomen.
De lessen hadden ook een therapeutisch karakter. Louis le Roy had op een gegeven moment als een van de weinigen nog toegang tot Willem van Althuis. Le Roy heeft Willem van Althuis ook moeten ophalen toen hij in verwarde staat elders werd aangetroffen. Eenmaal in Franeker wilde Willem van Althuis niets meer van Le Roy weten. Waarom dat zo was, is Le Roy nooit duidelijk geworden. Dat Willem van Althuis lessen bij Le Roy heeft gevolgd, wordt ook door hem zelf bevestigd in een interview dat ik van hem vond uit begin jaren zeventig.
In latere interviews wordt de naam van Le Roy doorgaans niet meer genoemd. Ook heeft Willem van Althuis Louis Le Roy later niet meer willen herkennen als hij hem tegenkwam op straat in Heerenveen. Een en ander kunt u navragen bij Louis le Roy en zijn vrouw. Hun geheugen is zeer goed. Vorig jaar september heb ik deze gegevens voorgelegd aan Thom Mercuur, toen ik hem persoonlijk ontmoette tijdens een rondvaart op het Statenjacht. Thom Mercuur reageerde verbaasd en liet mij weten dat hij Louis Le Roy (ik citeer letterlijk) ‘een hele enge man’ vond.
Dat laatste vond ik wat vreemd, want ik vind Louis Le Roy een zeer integere en aardige man. Kortom, ik heb geen reden om aan te nemen dat de informatie van Louis Le Roy over Willem van Althuis onjuist is. Wel heb ik op uw verzoek de foto van het schilderij ‘Zuurkoolpakhuis’ van mijn website verwijderd. Met vriendelijke groet, Huub Mous
Leo Jan van Althuis liet mij daarop weten dat de familie Le Roy een nogal eenzijdige informatiebron was voor de werkelijke gang van zaken. Le Roy zou zichzelf een eer toedienen die hem niet toekwam. Willem van Althuis zou inderdaad moeilijke perioden in zijn leven hebben gekend, maar hij zou slechts één winter een cursus bij Le Roy hebben gevolgd. Het jaar erop had hij nog een andere cursus gevolgd bij een andere tekenleraar in Joure. Dit vond allemaal plaats in het begin van de jaren zestig, aldus Leo Jan van Althuis. Pas later zou Willem van Althuis zich ontwikkeld hebben tot de schilder die hij geworden is. Hij bleef bij zijn bewering dat het schilderij Zuurkoolpakhuis in 1972 is geschilderd, amper en jaar voor zijn debuut-tentoonstelling in ‘ Copmanshûs van Thom Mercuur
Daarbij zou Le Roy geen enkele rol hebben gespeeld. Sterker nog, Le Roy zou in de tijd dat Willem van Althuis doorbrak met zijn werk nogal afgunstig zijn geweest. Het was, volgens Leo Jan van Althuis, juist Le Roy die een straatje omliep als ze elkaar tegenkwamen. Zijn informatie ontleende hij aan een ander goed geheugen en hij vond dat ik – door mij op één informatiebron te richten – niet erg professioneel had opgesteld. De reactie van Thom Mercuur sprak volgens hem ook boekdelen. Het geheugen van Antke, de weduwe van Willem van Althuis, was ook bijzonder goed, zo beweerde hij. Ik had op zijn minst zo fatsoenlijk kunnen zijn om de beweringen van Le Roy voor te leggen aan de familie Van Althuis.
Afijn, zo ging het nog even door. In mijn boek had ik keurig mijn bron vermeld. Toch werd ik gesommeerd om de afbeelding van het Zuurkoolpakhuis van mijn site te verwijderen. Vanwaar die verbolgenheid? Ging het om de mythe van de schilder Willem Van Althuis? Of om de mythe van Mercuur soms? Punt is, dat Le Roy jarenlang goed contact heeft gehad met Willem van Althuis. Op zijn atelier kwam de aankomende schilder tot zichzelf. Alleen Le Roy had toegang tot hem, toen hij zwaar depressief was, op het psychotische af. Le Roy is Van Althuis zelfs nog een keer achterna gereisd, toen hij in verwarde toestand richting Duitsland was gevlucht. Le Roy was toen de enige met wie Van Althuis nog wilde praten. Bij hem vond hij ook zijn rust, zijn draai, zijn eigen stijl zelfs.
Maar dat moest kennelijk met alle kracht door de familie ontkend worden.Want als dit waar was, dan zou Willem van Althuis geen echte autodidact zijn geweest, geen nobele wilde, die out of the blue tot zijn eigen mystieke kunst was gekomen, een kunst die door Mercuur – en door Mercuur alleen – zou zijn ontdekt. Mijn waarheid was een smet op de mythe. Ik deed afbreuk aan het mystieke verhaal over de schilder Willem van Althuis, een verhaal dat voor ieder, die er belang bij had, goud waard was. Willem van Althuis was heilig verklaard. Hij was een merk geworden net als Gerrit Benner, een heilige koe, een kip met gouden eieren die je vooral niet mocht slachten.
Ik antwoordde als volgt en daarmee was de discussie beëindigd.
Geachte heer Van Althuis, Het lijkt me niet zo zinvol om hierover in discussie te gaan. Het verhaal van Louis Le Roy vind ik zeer overtuigend. Het is ook beslist niet zo dat Louis Le Roy ooit op Willem van Althuis afgunstig is geweest. Integendeel, u doet hem erg veel onrecht om dat te beweren. Ook vind ik het wonderlijk dat u meent dat de reactie van Thom Mercuur boekdelen spreekt. De uitspraak van Mercuur over Louis Le Roy was zeer onheus en ook volkomen misplaatst. Al met al ben ik niet van plan om mijn bewering terug te nemen, omdat ik geen enkele reden heb om aan de uitspraken van Le Roy en zijn vrouw te twijfelen. Mocht u het daar niet mee eens zijn, dan raad ik u aan contact op te nemen met Louis Le Roy. Met vriendelijke groet, Huub Mous
Nooit meer wat van gehoord daarna. Ik ben ooit één keer thuis bij Willem van Althuis thuis op zijn atelier geweest. Dat was nog in de late jaren zeventig met de aankoopcommissie van de Provincie Fryslân, samen met Thom Mercuur en Peter Karstkarel. Van Althuis leerde ik toen kennen als een aardige, maar wat verlegen man. Het verbaasde mij hoeveel boeken hij boven op de overloop had staan. Zelfs boeken van Albert Camus. Dat zie je niet vaak bij kunstenaars, want die lezen meestal niet zoveel. De afbeelding van het Zuurpakhuis heb ik overigens nooit van mijn site verwijderd. Waarom zou ik ook?
Bij de overzichtstentoonstelling van Willen van Althuis in 2013 in Museum Belvédère verscheen een monografie geschreven door wijlen Susan van den Berg (1973-2023). Daarin staat het volgende te lezen waarmee de mythe rond de autodidact-status van Willem van Althuis, eens te meer bevestigd werd:
‘Het schilderij – nu één van Van Althuis meest bekende werken – werd in 1972 geschilderd en ontstond dus niet in 1961 op het atelier van Le Roy, zoals door Huub Mous abusievelijk wordt gesteld in De kleur van Friesland . Niet alleen werkte Van Althuis aan het begin van de jaren zestig nog niet met olieverf, hij was toen ook nog niet in staat om dergelijke abstracties te verbeelden, een decennium later lukte dat wel, na een lange periode van beeldend onderzoek en theoretische analyse.’
In mijn boek De kleur van Friesland heb ik nergens beweerd dat het Zuurkoolpakhuis al in 1961 is geschilderd. Wel gaf ik aan dat Van Althuis – zoals gezegd – al in 1956 was begonnen met zijn lessen bij Le Roy en dat het Zuurkoolpakhuis, dat zeventien jaar later (later dan 1956 dus) op de debuut-tentoonstelling van Willem van Althuis in 1973 in ’t Coopmanshûs zo veel indruk zou maken – al bij Le Roy op het atelier was ontstaan. Wanneer precies zullen we nooit weten, maar redelijk zeker is – lijkt mij -, dat het veel eerder is geschilderd dan begin jaren zeventig, en dat Le Roy het letterlijk onder zijn ogen heeft zien ontstaan.
Alle getuigen zijn inmiddels overleden, niet alleen Susan van den Berg en Thom Mercuur, maar ook Willem van Althuis zelf, en zijn privéleraar Louis Le Roy en zijn vrouw Inge.
Dus wie heeft gelijk? Of, zoals Alexander Pope ooit zei:
‘Who shall decide when doctors disagree, and soundest casuists doubt, like you and me.’