De zegen van een ziekte
Cor Reisma, zelfportret, 1950
Ooit vond ik bij een antiquariaat in Leeuwarden een boekje van Goffe Struiksma. Het is een biografie van de Friese schilder Cor Reisma (1902-1962), dat in 1972 verscheen als speciaal nummer van het het tijdschrift ‘It Baeken’. Het is een wonderlijke tekst. Goffe Struiksma was een persoonlijke vriend van Reisma. Hij heeft de schilder decennia lang op de voet gevolgd. Struiksma (1907-1972) schreef jarenlang kunstkritieken in de Friese Koerier en het Friesch Dagblad. De verschijning van dit boekje heeft hij zelf niet mee mogen maken, want hij overleed een paar maanden tevoren. Eigenlijk gaat het verhaal niet zozeer over de ontwikkeling van Reisma als kunstenaar, maar over zijn ziektes. In de inleiding excuseert de auteur zich ook voor het feit dat hij zo uitvoerig is ingegaan op de strijd die Reisma voor zijn gezondheid moest leveren: ‘Des schilders lijdensweg is echter van zo’n grote betekenis geweest voor zijn artistieke arbeid en is zo verklarend, alleen al voor de betrekkelijke geringe activiteit, dat ik meende er met recht telkens gewag van te hebben gemaakt.’
Cor Reisma is een beetje een vergeten kunstenaar. In 2002 was er in Museum Willem van Haren in Heerenveen nog een retrospectieve tentoonstelling te zien van zijn werk, maar voor de rest kom je hem in de Friese musea niet of nauwelijks tegen. Dat is wonderlijk, want hij was tijdens zijn leven een van de beroemdste kunstenaars in deze contreien. Bij zijn dood in 1962 stonden er grote artikelen in alle Friese kranten. Toen Gerrit Benner stierf in 1981 werd dat met enkele regels afgedaan. Cor Reisma was niet allleen beroemd, zijn werk was ook zeer geliefd. Hij schilderde realistisch, maar toch met een hele eigen vertaling van de zichtbare werkelijkheid. Bovendien had hij een zeer goed kleurgevoel en een gave schildertechniek. Eigenlijk is hij zo’n typisch provinciale kunstenaar die het landelijk nooit echt heeft gemaakt, maar wel degelijk kwaliteiten had. Al is zijn werk achteraf bezien misschien wat esthetisch, soft, romantisch, idealiserend en een beetje mystiek zelfs, dat gold niet voor al zijn werk en zeker niet het laatste. De gouaches die hij rond 1960 op Terschelling schilderde zijn zeer expressief en ook aangrijpend, zeker als je weet dat de schilder in die tijd worstelde met de gedachte aan zijn naderende dood.
Cor Reisma, portret van Goffe Struiksma, 1935
Bij alle minutieuze vermeldingen van zijn inzinkingen, opnames, operaties, depressies en bedlegerigheid, die Struiksma voor de lezer heeft opgetekend, krijg je bijna een morbide nieuwsgierigheid naar wat de goeie man nu werkelijk heeft gemankeerd. Daar lees je eigenlijk nauwelijks iets over, totdat op het eind van het boek duidelijk wordt dat de ziekte op het laatst zelfs ‘zijn ribbenkast aan het opvreten was’. Het moet dus behoorlijk heavy zijn geweest. Vreemd is dat zo’n gegeven inderdaad een ander licht werpt op het werk van de kunstenaar. Ziekte en kunst kunnen nauw verbonden zijn. Bij Vincent van Gogh is het goed om te weten dat hij een ernstige kwaal had die niet alleen zijn geest aantastte maar ook een steeds heftiger beleving van de werkelijkheid teweeg bracht. Dat Claude Monet een mankement had aan zijn oog (staar), is nuttig om te weten, omdat het een ander licht werpt op zijn late werk. Als je niet weet dat Piranesi manisch depressief is geweest, dan kun je ook zijn claustrofobische kelders en gewelven moeilijk begrijpen.
Ziekte kan kennelijk grote kunst voortbrengen. Wie strijd moet leveren voor zijn eigen gezondheid beleeft het leven heel intens. Ik werd mij dat bewust, toen ik jaren geleden de biografie las die Curt Paul Janz van Nietzsche heeft geschreven. Ook hij heeft uiterst minutieus de ontwikkeling van de kwaal beschreven, waar deze filosoof aan leed. Zelfs de oorsprong daarvan (waarschijnlijk sifilus die hij had opgelopen bij een prostituee in Bazel). Zonder de helse hoofdpijnen, die deze filosoof jarenlang te verduren had, was hij waarschijnlijk tot heel andere gedachten gekomen. Alleen al de vorm van zijn werk is grotendeels door zijn ziekte bepaald. Nietzsche schreef bij voorkeur aforismen, omdat de pijn hem daartoe dwong. Het zelfde geldt voor E. M. Cioran, die vrijwel alleen korte gedachten opschreef, omdat hij aan chronische slapeloosheid leed. Ziekte kan dus op een bepaalde manier een zegen zijn. Pijn maakt een mens lucide. Lijden kan ook louteren en hoeft geenszins tot verbittering te leiden.
Bij Cor Reisma was dat laatste in ieder geval niet aan de orde. Het is moeilijk in te schatten hoe het hem was vergaan als hij een sterker gestel had gehad. Misschien was hij dan wel niet in Friesland blijven hangen. Hij heeft zelf alle moeite gedaan om hier weg te komen. Toen hij vast liep in zijn werk – na zijn academieopleiding in Amsterdam – ging hij voor een tweede keer naar de kunstacademie in Antwerpen. Bovendien heeft hij zich eind jaren dertig zelfs korte tijd in de hoofdstad gevestigd, waar hij een woning had (met beeldhouweratelier) in de Zomerdijkstraat. Misschien wel het atelier dat Jan Wolkers in hetzelfde pand na de oorlog een tijdlang heeft gehad en dat heel Nederland kent uit de film Turks Fruit. Maar Cor Reisma keerde weer naar Leeuwarden terug. Om gezondheidsredenen. ‘In Friesland’, zo besluit Struiksma, ‘ging Reisma – evenals Benner en nogal wat anderen – zijn eigen gang, zijn in de provincie wonende confraters in veel van hun werk respecterend maar niet vaak bewonderend.’