Once I was
Dit ben ikzelf, in augustus 1970, 22 jaar oud. De foto is ook door mezelf genomen met een zelfontspanner en het toestel op het statief. Plaats van handeling: mijn slaapkamer in mijn ouderlijk huis aan de Johannes van der Waalsstraat in Amsterdam Watergraafsmeer. Het raam kijkt uit op de Ehrlichtraat. In de verte (niet te zien op de foto) steken de lichtmasten van Jaap Edenbaan uit boven de flats aan de Kruislaan. Ik herinner me nog dat ik de ideale foto van mezelf wilde maken. (Ja, ja enige ijdelheid was mij niet vreemd. Nog niet trouwens). De foto was bestemd voor de achterkant van mijn eerste dichtbundel die overigens nooit is verschenen. Hij heette ‘Dithyramben in hifi-stereo’.
Die gedichten had ik geschreven in de paar weken dat ik een krantenwijk liep. Ik bracht de Volkskrant rond in de Rivierenbuurt. Elke ochtend bedacht ik een gedicht in mijn hoofd en dat schreef ik dan later op de dag uit op papier. De bundel, die zo ontstond, heb ik wel aan tien uitgeverijen aangeboden, maar overal kreeg ik nul op rekest. Ik vrees dat ik mijn tijd vooruit was. Zelfs Gerrit Komrij, die ik het ook had toegestuurd, schreef een vriendelijk briefje terug. Geen talent, zo luidde zijn oordeel. Later hoorde ik dat hij de kwaliteit van gedichten, die bij de uitgeverij binnenkwamen, al aan de achterkant van het papier kon aflezen. Dat stelde me weer een beetje gerust. Hij had ze niet eens gelezen, zo concludeerde ik bij mezelf.
Dithyramben in hifi-stereo was een experimentele bundel. Ik vermengde allerlei regels, die ik had uitgeknipt uit de advertentiepagina van de krant, en voegde daar teksten aan toe die ik op straat tegenkwam, op winkelruiten of op gevonden stukjes papier. Ook muziek was een van mijn inspiratiebronnen. Vandaar dat hifi-stereo. Het ritme van muziek bepaalde de plaats van de woorden. De gedichten zelf heb ik niet meer. Wel een gesproken versie, die ik op band had opgenomen. Maar ik mis het juiste type bandrecorder om ze nog eens te kunnen beluisteren. Dat is ook wel mooi zo, vind ik. Zo blijft immers de mythe in stand van het jonge en onbegrepen talent.
Bij de pose voor de foto heb ik mij laten inspireren door Albert Camus. Ik had een foto van hem gezien, waarop hij met een sigaret in zijn mond uit een een raam keek in Parijs. Dat vond ik wel interessant. Ik heb ook heel lang geoefend voor ik mijn sigaret in de juiste stand tussen mijn vingers had. Het knoopje van mijn mouw is los. Daarmee wilde ik een zekere intellectuele nonchalance suggereren. Een effect dat achteraf beschouwd enigszins teniet wordt gedaan door die malle gebreide stropdas die ik omheb. Nog heel lang heb ik stropdassen gedragen. Het was een soort voorname luier waar ik geen afstand van kon doen. Rond 1970 droeg ik zelfs spijkerpakken met stropdassen. Ik was wat je noemt een hybride persoonlijkheid, met één been in de traditie en met andere in de toekomst.
Want die toekomst die zag ik wel zitten. Mijn blik is duidelijk op iets gericht dat een verte suggereert. Ik schijn iets te zien wat voor de kijker onzichtbaar blijft. En zo was die blik ook bedoeld. Ik zocht het charisma van de schrijver die meer ziet dan gewone stervelingen kunnen bevroeden. Je ziet me ook een beetje van onderaf. Dat camerastandpunt had ik heel bewust zo gekozen. The portrait of the artist as a young man, zoiets moest het worden. Duizend wegen lagen voor mij open. Mille chemins ouverts…. Een jonge man ben ik niet meer, een artist evenmin. De man die ik eens dacht te zullen zijn ben ik nooit geworden. Maar…. once I was….
.