Plaatsnamen hebben een gevoelswaarde en een betekenis en er zijn contexten, waarin de betekenis niet meer is dan de metafoor van een gemoedstoestand. Zonder de context geweld aan te doen kun je ’Leeuwarden’ niet substitueren in de zin ’I am in a New York state of mind.’ (Frank Sinatra) of ’When my baby smiles at me I go to Rio’ (Peter Allen) . De naam Leeuwarden stroomt kennelijk niet over van geluk.
Er wordt wel eens beweerd dat het dichters verboden moet worden om gelukkig te zijn. Ze functioneren het best in een stad, waarin ze zich een displaced person voelen. Het is niet alleen de architectuur, die dan emoties oproept, maar ook de emotie die de architectuur aangrijpt om zichzelf te verbeelden. De wisselwerking van werkelijkheid en onwerkelijkheid op het snijvlak van woorden krijgt een eigenaardig effect bij het noemen van een straatnaam.
Potmarge, Weaze, Oksekop – alle âlde nammen lieden my jierren tebek – ik gean allinne, ik dwaal fan de komerk nei de Kelders. Dream fan in wurd dat net komme wol.
(Theun de Vries)
Het is of de dichter op knoppen drukt die op de plattegrond in mijn hoofd beelden verlicht. Hoewel een dwalende wandeling wordt gesuggereerd liggen de straatnamen topografisch niet in elkaars verlengde. Hun volgorde is bepaald door een vloeiende beweging van alliteratie en metrum van klanken, waardoor ik in het beeld, dat uiteindelijk ontstaat, de afstand tussen de straten niet met een ander vervoermiddel hoef af te leggen. De lacunes in de montage van straatnamen worden door de verbeelding ingevuld, waarmee wordt vooruitgelopen op het vervolg van de tekst: het volgen van een beeld dat geen naam heeft.
Een stad is niet alleen een statisch bouwsel, maar ook een fluïdum van beelden en betekenissen die in de taal onverwachte verbindingen aangaan. Aan de andere kant is een naam niet alleen een plaatsaanduiding, maar ook een kernfusie van betekenissen, die – mits juist gehanteerd – een explosie van beelden teweeg kan brengen. Een plaatsnaam is dus een muntstuk voor een ontwerpautomaat die wellicht de fraaiste beelden in petto heeft. Hier ligt een goudmijn aan creatief vermogen, een architectuur, waarvoor de esthetische theorie nog geschreven moet worden en misschien ook maar beter ook ongeschreven kan blijven.
Als we de verbeelding zelf aan het woord lieten zou de overvloed aan woorden de glans van de verbeelding doen vergeten. We kunnen de kip met gouden eieren niet slachten door een handboek te gaan schrijven, een standaardwerk voor eerstejaars studenten bouwkunde. Pogingen zouden stranden in de taal van boeken met versleten paradigma’s, hol jargon en het overbekende patroon van nationale eigenaardigheden.
De Duitsers komen met ‘Architektur ohne Entfremdung, Ontologische Phaenomenologie der Ortsnamenphantasie im Zeitalter der Spätkapitalismus’. De Engelsen volgen met een beknopte paperback: ‘An outline of architecture in the twilight of imagination’. In Nederland worden de bevindingen van een stuurgroep in een conceptnota vervat: ‘Planmatige randvoorwaarden van een denkbeeldige welzijnsarchitectuur.’ En de eenzijdige masculiene benaderingswijze hiervan wordt weldra geëvalueerd in een feministische doctoraalscriptie ‘De stad van tante Truus’. Frankrijk tenslotte komt met een heruitgave in facsimile van een apocrief pamflet van Baudelaire: ‘l’Architecture du bonheur’
In zeven pagina’s zou hierin alles gezegd zijn wat er te zeggen valt. Maar het is de waarheid van een vlinder die wegvliegt in de vertaling van een fictief citaat: ‘Tussen de synesthesie van de zintuigen en de grammatica van de fantasie ligt een onbetreden en ontoegankelijk domein. Hier bevindt zich de virtuele ruimte, waarin de woorden en de dingen convergeren. In de cartografie van deze ruimte staan de namen vermeld van nog nooit gebouwde steden waarvan de contouren opdoemen aan de horizon die zich laat raden op de drempel van een droom.’
Als een woord een samenzwering is, dan is een plaatsnaam een complot. Maar wie zijn de samenzweerders en wie zijn de intriganten? Dichters en architecten, who are those guys ? Ik heb de wandeling van Theun de Vries nagelopen, maar het beeld dat geen naam heeft kon ik niet vinden. Alleen de woorden van een oud liedje die terugkwamen in mijn herinnering.
In rusteloze dromen liep ik alleen
In nauwe straten van grijze steen
Onder de lichtkring van een straatlantaarn
Ik sloeg mijn kraag op tegen kou en mist
Toen mijn ogen getroffen werden door het felle neonlicht
Dat de nacht in tweeën spleet
En het geluid van stilte raakte