Om een beeld te creëren voor “De gok van Spinoza en Pascal”, stel ik voor een artistieke weergave te maken die zowel de filosofische ideeën van Spinoza als die van Pascal belichaamt. We kunnen een scène voorstellen waar Spinoza en Pascal tegenover elkaar zitten aan een ouderwetse speeltafel, verlicht door kaarslicht. Spinoza, met een contemplatieve uitdrukking, heeft boeken over ethiek en natuurlijke filosofie voor zich, terwijl Pascal, meer introspectief, een boek over wiskunde en religieuze geschriften naast zich heeft. De achtergrond kan elementen bevatten die verwijzen naar hun filosofische verschillen, zoals natuurlijke elementen voor Spinoza en religieuze symbolen voor Pascal. Deze setting weerspiegelt het idee van een ‘gok’ tussen twee verschillende wereldbeelden. Maar het weerspiegelt ook het klassieke dilemma tussen het hoofd en het hart. (Bron: ChatGPT- DALL.E)
***
Het is alweer twintig jaar geleden dat ik Damasio’s prachtige boek De vergissing van Descartes las. Volgens mij is zijn belangrijkste stelling dat er geen rationaliteit zonder emoties kan bestaan. Zonder het gevoel is het verstand reddeloos verloren. Zonder emoties is het zelfs onmogelijk om rationeel te zijn. De ratio is uit het gevoel ontstaan. Dus kan het gevoel nooit een ontsporing zijn van het verstand. Overigens is Damasio zelf lang niet zo zeker van zijn zaak, als velen die hem graag citeren. De volgende passage in zijn boek op pagina 278-9 heb ik destijds onderstreept.
“Ik heb het in dit boek over onweersproken gegevens gehad, over betwiste gegevens en over interpretaties van gegevens: over ideeën die al dan niet door een groot aantal wetenschappers die zich met de hersenen en de geest bezighouden worden gedeeld; over de dingen die zijn zoals ik ze beschrijf en dingen die zouden kunnen zijn zoals ik ze beschrijf. De lezer heeft zich er misschien over verbaasd dat ik steeds benadruk dat zoveel ‘feiten’ onzeker zijn en zoveel uitspraken over de hersenen het best als werkhypothesen geformuleerd kunnen worden. Natuurlijk wilde ik dat ik kon zeggen, dat we zeker weten dat de hersenen erin slagen om de geest voor te brengen, maar dat kan ik niet zeggen – en ik vrees dat niemand dat kan. “
Voor een hersenwetenschapper is dit een bewonderenswaardige houding die je in deze tak van wetenschap niet zo vaak tegenkomt. Onderzoekers van het brein zijn er doorgaans op uit om heilige huisjes omver te halen, waarbij een mate van zekerheid wordt voorgewend die meestal niet strookt met de stand van wetenschap binnen hun eigen discipline. Neem nou Dick Swaab. Keer op keer wil hij zijn lezers ervan overtuigen dat het idee dat er een God bestaat een overleefd standpunt is, dat door de wetenschap in het algemeen en door de hersenwetenschap in bijzonder onderuit is gehaald. Het geloof in God zit in onze hersenen, zegt Swaab, waarbij hij graag verwijst naar het boek The God Gene (2004) van Dean Hammer. We geloven in God omdat we daar ooit voordeel bij hadden in de evolutie van de menselijke soort, een redenering waarbij zelfs Spinoza van stal wordt gehaald, die beweerd zou hebben, dat godsdienst een krampachtige poging is om Gods woede af te wenden.
Die uitspraak heb ik nergens bij Spinoza terug kunnen vinden. Als Spinoza dit al beweerd heeft, dan toch zeker niet in het verband waarin Swaab deze woorden gebruikt. Spinoza wist nog niet veel van evolutie, laat staan van de werking van de hersenen. Maar hij wist wel hoe je kon voorkomen dat een redenatie in een cirkelredenering vervalt. Zolang je de werking van de hersenen verklaart vanuit de werking van de hersenen, zal je telkens weer tot de conclusie komen dat de werking van de hersenen niets anders voortbrengt dan een werking van de hersenen. Heel wat filosofen die hebben nagedacht over de ziel – Plato, Aristoteles, Augustinus – zouden niet raar opkijken van dit soort hersenonderzoek. Zij zouden hun gedachten ook op geen enkele wijze weerlegd zien, om de simpele reden, dat ze een ander vertrekpunt nemen voor hun denken. Ze verklaren de werking van de hersenen niet uit de werking van de hersenen, maar gaan uit van de interactie tussen geest en werkelijkheid, die een breder kader nodig heeft om niet in tautologieën te vervallen.
Vanuit dat denken is de gedachte ontstaan dat er zoiets als een ziel bestaat. De vraag of de ziel onsterfelijk en persoonsgebonden zou zijn, is niet noodzakelijkerwijs gebonden aan de aanname dat er zoiets als een ziel bestaat. Primair gaat het om de gedachte dat er meer is dan alleen ‘werking’, ‘actie’, ‘interactie’, ‘hersenprocessen’. ‘vurende zenuwcellen’ en ‘ dempende synapsen’. Dat is een ruimere wijze van denken, waar de wetenschap sinds Descartes zich niet meer mee bezig houdt, wat overigens niet wil zeggen dat het zinloos is om over dit terrein te spreken of na te denken. Net zomin als het zinloos is om over God te spreken, ook al heeft niemand tot nog toe kunnen aantonen dat er zoiets als God bestaat.
God bestaat of hij bestaat niet. Dat levert vier mogelijkheden op. Als ik erop gok dat hij bestaat en hij bestaat inderdaad, dan heb ik een oneindig groot geluk te winnen. Als ik erop gok dat hij bestaat en hij bestaat niet, dan lijd ik geen verlies. Als ik erop gok dat hij niet bestaat en hij bestaat, dan lijd ik een oneindig groot verlies. As ik er tenslotte op gok dat hij niet bestaat en hij bestaat ook niet, dan is er geen sprake van winst maar ook niet van verlies. Ik handel dus het meest redelijk als ik gok op zijn bestaan. Die keuze resulteert hoe dan ook in de meest optimale winst. Dit is kort gezegd ‘de gok van Pascal’ zoals hij die in zijn beroemde boek Pensées uiteen heeft gezet. Het is een rationele redenering waar ogenschijnlijk geen speld tussen is te krijgen, al heeft deze theologische spel-theorie door de eeuwen heen tot heel wat irritatie geleid.
Ook Spinoza begint zijn Verhandeling over de verbetering van het verstand met een gok. Bij hem gaat het niet om het bestaan van God, maar om een existentiële keuze tussen enerzijds het najagen van roem, rijkdom en lust of anderzijds het zich toeleggen op het verwerven van kennis omtrent het ware en het goede. Een middenweg tussen die twee uitersten – zo heeft Spinoza met schade en schande ondervonden – lijkt niet te bestaan. Om een definitieve keuze te maken hanteert ook Spinoza een soort kansberekening, zij het wat minder logisch van aard dan die van Pascal. Het is een afweging waarbij – door wikken en wegen – de balans langzaam omslaat in zijn tegendeel.
Het begint als een keuze tussen iets wat zeker goed is (roem, rijkdom en lust) tegenover iets dat onzeker is (het zoeken van het ware en het goede). Vervolgens gaat het tussen iets wat goed is vanwege een onzekere natuur tegenover iets wat onzeker is vanwege zijn gevolgen en niet om zijn natuur. En tenslotte tussen iets wat zeker slecht is tegenover iets wat zeker goed is. Uiteindelijk kiest Spinoza dan ook voor het laatste: het zoeken van het ware en het goede. Het is een beslissing die gebaseerd is op een rationele redenering die zich ontvouwt op basis van beredeneerde ervaring.
De hedendaagse post-metafysiche filosofie biedt volgens de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo opnieuw ruimte voor de ‘gok van Pascal’. Er zijn filosofen die het einde van de metafysica hebben geïnterpreteerd als een ondermijning van het filosofisch atheïsme en als een opening voor een nieuw soort religieuze ervaring. Voor anderen daarentegen betekent het einde de metafysica niet alleen dat God morsdood is, maar ook het einde van alle ‘grote verhalen’. Het besef dat het zicht op een laatste waarheid uit beeld is geraakt, wordt door de een opgevat als een zwakheid van de rede die weer ruimte biedt voor geloof, maar door de ander juist als een overtuigend argument voor extreem relativisme of een dialoog zonder eind over hoe het nu met de wereld verder moet.
Dat lijkt het belangrijkste dilemma te zijn van de hedendaagse filosofie. Je moet kiezen tussen twee opties die beide niet echt voldoen. Het is het een of het ander: extreem relativisme of het opnieuw in leven roepen van een groot verhaal. Tolerantie en pluralisme omwille van zichzelf of een aanspraak op een universele waarde die geen metafysische grond meer heeft om te bestaan. Dit resulteert niet zelden in een gordiaanse knoop, waar ook Vattimo zelf niet aan lijkt te ontsnappen. ‘Wil de overwinning van de metafysica totaal zijn’, zo beweert hij, ‘dan mag zij niet gereduceerd worden tot alleen een nieuwe legitimering van de mythe van de ideologie en ook niet van de sprong in het geloof van Pascal.’
Maar op welke gok dan wel? Misschien is achteraf beschouwd de gok van Spinoza dan toch iets beter geformuleerd dan de gok van Pascal. Of toch niet? Hoe dan ook, het geloof in God is een hachelijk zaak die net zoveel met de wetenschap van doen heeft, als theologie met een casino. Het geloof is een zaak van het gevoel dat – om met Damasio te spreken – aan de basis ligt van het verstand. ‘Credo’ betekent oorspronkelijk: ‘cor do‘, ‘ik geef mijn hart’. Het godsgeloof heeft dan ook meer met een basaal vertrouwen, dan met krakende hersencellen te maken. ‘Het hart kent wegen die het verstand niet kent’, zei Pascal, maar voor menig hersenwetenschapper lijkt de ratio de enige weg te zijn die voor de relevantie van het godsgeloof van belang is. Telkens weer de keuze tussen het gevoel of het verstand: het klassieke dilemma.