Bij een psychose schiet de balans door naar het andere uiterste. In onze tijd worden we gedwongen onder het dictaat van de klok te leven. Le temps overheerst steeds meer la durée, om met Bergson te spreken. Een psychose is een opstand van het brein tegen de ‘minutencultuur van de klok’. Een psychose is een vluchtpoging uit het steeds dwingender wordende keurslijf van de tijd, de beklemmende ervaring dat alles al geregeld, gepland, ingedeeld en berekend is. Er is geen ruimte meer voor de ervaring met een open tijdshorizon. Er is geen tijd meer om je in te kunnen verliezen.
Zelfs de recreatie is gepland als een economisch product. Ontspanning kan alleen nog in geregisseerde tijd. De klok is de tiran van de onze verziekte tijd. Een psychose is een wanhopige opstand tegen de secondewijzer. We horen onze eigen hartslag niet meer, alleen nog het tikken van de klok, die zelfs – en misschien juist – als hij stilvalt steeds duidelijk hoorbaar wordt. In het avondrood van de beschaving dwalen we voort in onze eigen droom. We draaien in cirkels rond, omdat elke conclusie al in de premisse besloten ligt, dat wil zeggen: in het tijdpad van de geschiedenis met de toekomst als een maagdelijk blanco succesagenda.
Misschien slaat deze redenering wel op hol, maar waarom ook niet? Ook de religie was wellicht een opstand tegen de klok, een oproep tot terugkeer naar de natuurlijke levensstaat. Zo bezien was religie in oorsprong een revolte tegen het beeld van de tijd als een leeglopende badkuip. Religie zou een primitieve reactie van het brein kunnen zijn op de ervaring van tijd die onherroepelijk uitmondt in de dood. De Amerikaanse psycholoog Julian Jaynes (1920-1997) beweerde dat visioenen en openbaringen ontstaan door signalen uit de rechter hersenhelft, die door de linker als goddelijke boodschappen worden ervaren.
Ook het ‘stemmen horen’ van de psychoticus zou op deze wijze zijn verklaring vinden. Onze ‘bicamerale geest’ zou pas zo’n 3000 jaar geleden zijn ontstaan. Daarvoor functioneerden linker- en rechter herenhelft gescheiden van elkaar. De doorbraak van ‘bicamerale geest’ zou tot stand zijn gekomen door een spraakrevolutie in het Oude Griekenland. En met de taal kwam het tragisch besef van de eindigheid.
Het is een fascinerende theorie die door Piet Vroon werd overgenomen in zijn boek Stemmen van vroeger (1978). De extase is een terugkeer naar de oerstaat van de natuur, het gevoel dat Franciscus moet hebben gehad toen hij ging prediken tot de vogels. Hij wilde dromen in een paradijselijke droom die van geen einde weet. Een droom van sterrenstof waar dromen ooit uit zijn gesmeed, een droom binnen de droom die leven heet. Zo’n droom is wellicht ook een psychose, een droom die je droomt met de ogen open. Als de schellen je letterlijk van de ogen vallen. Een droom waaruit je niet meer wakker wordt.
Stel je wordt ‘s ochtends wakker en de wereld ziet er heel anders uit. Je voelt een gelukzalige eenheid met alles om je heen alsof je in het hiernamaals bent beland. De Amerikaanse neuro-anatoom Jill Bolte Taylor is dit overkomen. Op 10 december 1996 werd zij ‘s ochtends wakker en zij voelde zich intens gelukkig. De wereld was veranderd in een hemels paradijs. In feite had zij die nacht een zware hersenbloeding gehad die de linker hemisfeer van haar hersenen had lamgelegd. Haar analytisch vermogen was uitgeschakeld en ze kon alleen nog alles ervaren in holistische eenheden. Kortom, ze was beland in de hemelse vrede waarvan we mogen hopen dat die ons allen te wachten staat, als wij de laatste adem uitblazen en niet zullen wegvallen in de atomaire hel van desintegreerde moleculen. Want na de dood valt het levend organisme langzaam uit elkaar.
Hoe dan ook, mevrouw Taylor werd geopereerd en had acht jaar nodig om weer een beetje de oude te worden. Van haar ervaringen deed zij verslag in haar boek My Stroke of Insight, A Brain Scientist Personal Journey (2006). Volgens Bert Keizer, die haar verslag bespreekt in zijn boek Onverklaarbaar bewoond (2010), doet zij dat op een nogal naïeve wijze. Er zit immers geen poppetje in ons brein dat kan registreren hoe de wereld verandert als er een hersenhelft uitvalt. Het brein is geen bril, waardoor we kijken naar de werkelijkheid. Die bril, dat zijn wij zelf. Als de bril voor de helft stuk is, dan merken we wel dat er iets veranderd is, maar we kunnen het niet benoemen.
Nog een ander voorbeeld. Stel je wordt ‘s ochtends wakker en je merkt dat je dood bent. Dat kan natuurlijk niet, zult u zeggen, want dood is dood. Als je dood bent heb je geen ervaringen meer, dus ook niet de ervaring dat je dood bent. Maar het gaat even om het idee. Noem het een gedachte-experiment. Stel je wordt wakker en er is iets raars met je lichaam aan de hand. Je had beweegt niet meer als je hem wilt bewegen. Toch kun je gewoon opstaan. Het rare is alleen dat je lichaam dan blijft liggen in bed. Je staat op en je lichaam blijft achter.
Het zoiets als het omgekeerde locked-in-syndroom. Mensen met een dergelijk syndroom zijn ooit in coma geraakt, maar hun bewustzijn blijft nog wel in tact. Dat wil zeggen, ze weten wat er aan de hand is, maar ze kunnen alleen niet meer communiceren met de buitenwereld. Ik stel me zo voor dat degene die s’ochtends wakker wordt terwijl hij dood is, een omgekeerd syndroom heeft. Noem het een locked-out-syndroom. Hij is dood, maar zijn bewustzijn blijft ‘leven’. Hij kan opstaan uit bed, maar zijn lichaam blijft liggen.
Ikzelf kreeg tijdens mijn psychose gaandeweg het waanidee dat ik in het hiernamaals was beland, maar tegelijk verbleef ik nog tussen de levenden. Ik was dus een levende dode tussen de levenden. In zijn boek Les yeux sont faits (De teerling is geworpen, 1947) heeft Jean-Paul Sartre een dergelijke situatie beschreven. Een man en een vrouw overlijden onafhankelijk van elkaar. De een op een ziekbed, de ander bij een verkeersongeval. Het lichaam sterft, maar de geest blijft leven. Sterker nog, ze komen elkaar op straat tegen, terwijl iedereen om hen heen dood is.
Ze gaan samen wandelen door de stad. Het is Parijs en het is oorlog. Er ontstaat en romance tussen die twee en ze komen voor het dilemma te staan dat zij terug moeten naar een sterfelijk bestaan, als ze hun liefde werkelijk beleven willen. Het is een typisch existentialistisch drama. De mens komt voor zijn eigen keuze te staan, zelfs in zaken als liefde en dood. Ook Simone de Beauvoir behandelt dergelijke levensdilemma’s. In haar roman Niemand is onsterfelijk beschrijft ze het verhaal van iemand die niet sterven kan. Zijn eeuwige leven op aarde wordt op den duur een kwelling. Anders gezegd, de dood is een zegen. Juist de dood maakt ons leven waardevol.
Stel dat dit soort literaire gedachte-experimenten geen product zijn van de menselijke fantasie, maar ook in werkelijkheid kunnen gebeuren. Sterven is wakker worden in het leven zelf. Je staat op en je lichaam blijft achter. Als ziel blijf je nog een tijdje ronddwalen in het rijke der levenden om dan voorgoed naar elders te vertrekken. Ik las Les yeux sont faits van Sartre in 1965. Het was een verplicht boek dat je voor het examenvak Frans moest lezen. In de tweede week van januari 1966 raakte mijn brein in een psychose. Ik heb toen een week lang gedacht dat ik gestorven was, maar als ziel nog voortleefde op aarde. Zo ben ik een gaan dwalen door de stad, waarbij ik allerlei wonderlijke dingen beleefde die door mijn brein anders werden ervaren dan een gewone sterveling dat zou doen:
‘Ik zou niet alleen de paus opzoeken in Rome, maar ook Sartre spreken in Parijs. En onderwijl bedacht ik, dat ik in een van zijn romans was beland: Les jeux sont faits, de teerling is geworpen. Ik liep rond in een wereld die nog altijd in een diepe sluimer verkeerde, een soort dodenwereld waarin ik de enige levende was. Adam en Eva waren terug op aarde, zo kwam het mij voor. Ik was de nieuwe Adam, de eerste mens die was opgestaan uit de sluimer van het leven, vroeg in de morgen, terwijl niemand nog wist dat alles voorgoed veranderd was. Heel mijn koninkrijk was voortaan van deze wereld. Ik meende ik dat ik onsterfelijk was, zette mijn bril af en stak de Ferdinand Bolstraat over. Door een godswonder bleef ik ongedeerd en ik was zielsgelukkig. Alsmaar zag ik de zon en ik liep hem achterna. De Ceintuurbaan op. De Hobbemakade langs. Het Museumplein over. Op weg naar het Vondelpark. De zon. Hij zou mij terugvoeren naar het paradijs. Eenmaal in het park ben ik in de vijver gestapt die met een dunne laag ijs was bedekt.’
(fragment uit Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose)
Mevrouw Taylor, de neuro-anatoom, die haar eigen ervaringen heeft beschreven nadat zij door een hersenbloeding was getroffen, prees zichzelf gelukkig toen juist haar dit overkwam: ‘Lucky me, a neuro-anotomist, right in the middle of a stroke!’ Bert Keizer is echter nogal sceptisch over haar verklaring. Hij schat haar ‘neurosofie’ in als een poging om weg te komen uit de ondraaglijke onbegrijpelijkheid van de hersenschade. Door over haar ervaringen te schrijven zou zij het noodlot hebben willen bezweren. De ontdekking van het hemels paradijs in haar rechter hemisfeer was voor haar een bijna religieuze openbaring geweest: ‘…next giant leap for mankind and step to the right so we can evolve this planet into the peaceful and loving place we yearn for it to be.’ Maar dit project tot verbetering van de planeet komt volgens Keizer mallotig over. ‘Zo makkelijk mag een volwassen mens niet wegrennen van een van de meest ondoorgrondelijke feiten van ons bestaan: de wijze waarop wij met ons brein samenvallen en de verschrikkingen die dat soms oplevert.’
Tja, daar gaan we weer. Het is de neurofysiologische dwangbuis waarin ons denken steeds meer bekneld raakt. Ook Wouter Kusters blijft in zijn boek Pure waanzin (2004) volgens mij teveel vastzitten in een dergelijk neurofysiologisch (en linguïstisch) denkkader, ondanks al zijn pogingen om de psychotische ervaring van binnenuit te verduidelijken. Het proces van structurele transformatie dat de psyche tijdens een psychose ondergaat is – zeker in de wijze waarop je dat proces beschrijft en verklaart – sterk afhankelijk van je eigen wereldbeeld.
Zo beweert Wouter Kusters dat een psychoticus geen transcendentie kent, omdat hij door zijn psychose in een transcendente schijnwereld is beland, waarin de taal geen platonische achterwereld van vastliggende betekenissen meer heeft. De taal slaat op hol doordat de tekens losschieten van hun conventionele betekenis en in een krioelende chaos belanden, in een permanente anarchie van het teken, de revolte tegen de tijd. Zo ontstaat de euforie, de betrekkingswaan, de extase… De psychoticus begeeft zich in het oog van een orkaan vol diepzinnige betekenissen. Telkens opnieuw opent zich dan de gapende afgrond van het bestaan. De zin en bestemming van alles. Het weten, het diepe weten, dat zo eigen is aan de psychose. En de rest is heimwee.
Maar klopt deze verklaring ook? Een psychose kun je volgens mij niet verklaren vanuit je eigen ervaring van een psychose, en zeker niet door allerlei bestaande theorieën over taal en brein aan die eigen ervaring vast te knopen. Dan bezondig je je al gauw aan een methodische fout, die je nog het beste als de ‘omgekeerde attributiefout’ zou kunnen bestempelen. (zie mijn blog: De moederfout van de attributie) Alles wat jezelf in een psychose ervaart ben je geneigd als structureel eigen aan het fenomeen ‘psychose’ op te vatten.
Alles wat een ander in een psychose ervaart is dan al gauw toevallig en accidenteel. Ook een psychose is een product van je eigen wereldbeeld, en de verklaring van je eigen psychose is dat eens temeer. Ik wil niet beweren dat elke psychose een mysterie is, maar de mogelijkheid van een geheim hou ik graag open. In die zin kan ik mij wel scharen achter de vaak geciteerde uitspraak van Harry Mulisch: ‘Het gaat erom het raadsel te vergroten.’ Alle raadsels van de wereld oplossen door het geloof in een God biedt geen oplossing. Als je goed naar ‘Gods Schepping’ kijkt, dan moet de hemel een psychiatrische inrichting zijn.