De alchemie van de losse woordjes
‘Je hebt, in de literatuur, verhalenvertellers en zinnenschrijvers – en volgens Harry Mulisch heb je daarenboven ook nog oeuvrebouwers. Het zou fijn zijn dat nóg naakter te kunnen formuleren en van ‘vertellers’, ‘schrijvers’ en ‘bouwers’ te kunnen spreken, maar dat gaat niet, want schrijvers zijn ze alle drie. Het verschil is vaak lastig te omschrijven, terwijl het gemakkelijk aan te tonen is: je hebt Dostojevski, Nabokov en, inderdaad, Mulisch. Alleen oudere neerlandici, die weinig gelezen hebben en wat ze lazen niet zo goed begrepen, willen nog wel eens het armzalige standpunt verdedigen dat iedere roman een verzameling woorden is.’
Dat schreef Michaël Zeeman in 2002 in een essay genaamd Het pantser van de beroemdheid. Wereldbeschouwingen zijn mengsels van losse woordjes, heeft de dadaïst Walter Serner ooit gezegd. Er wordt beweerd dat een AI-programma als ChatGPT geen onderliggend wereldbeeld heeft. Alles wordt alleen maar opgezocht, er is dus geen semantisch begrip. Was dat bij Mulisch soms ook zo? Hij zei vaak dat het schrijven een proces is dat vanzelf moet gaan. De schrijver diende volgens hem volledig te verdwijnen achter zijn tekst. Maar als je ‘als vanzelf’ gaat schrijven, krijg je dan niet ook ‘vanzelf’ zoiets als een verzameling van losse woordjes? Dat is ook precies wat ChatGPT doet.
Een van de structuurschema’s voor De ontdekking van de hemel (1992). Bron: De onderkant van het tapijt, Harry Mulisch en zijn oeuvre 1952-1992.
Er zijn van Mulisch getekende schema’s bekend die hij gebruikte voor de structuur van zijn roman. Zo vanzelf ging het schrijven voor Mulisch dus ook weer niet. Maar los daarvan, hoe verzamelde Mulisch zijn losse woordjes? Want elke zin die je schrijft moet telkens opnieuw worden opgebouwd uit losse woordjes. Hoe bedrijf je die alchemie van de losse woordjes? Om die vraag te kunnen beantwoorden, is het goed om nog eens te kijken naar een willekeurige zin uit zijn roman Het stenen bruidsbed (1959):
‘Wij zijn ergens in de ruimte, waar ik fosforiseer, tussen Duif en Hercules, november 1956, 11 minuten over half negen, – daar brandt voorgoed mijn lampje, met u in deze zaal, neen, neen van een ander met een ander in een andere zaal – wanneer u vlug naar het raam loopt, ziet u het misschien nog over de puinhopen verdwijnen in de nacht.’
Deze zin suggereert een soort kosmische tijdsbeleving, waarin verschillende momenten en locaties samenkomen. De vermelding van specifieke tijd- en plaatsaanduidingen, zoals “november 1956, 11 minuten over half negen”, suggereert een bepaalde precisie en vaststelling van tijd, maar de zin suggereert ook dat tijd niet lineair is en dat gebeurtenissen zich op verschillende plaatsen en momenten kunnen voordoen.
Dit wordt geïllustreerd door de vermelding van de ervaring van het fosforiseren ergens in de ruimte, tussen Duif en Hercules, evenals de verwijzing naar het zien van iets verdwijnen in de nacht, wat een niet-lineaire perceptie van tijd impliceert. Al met al toont dit fragment een complexe en gelaagde opvatting van tijd, waarin verschillende tijdsdimensies met elkaar verweven lijken te zijn. Maar ook de verwondering over de ervaring van tijd op zichzelf.
Hoe kun je de tijd beschrijven terwijl de tijd al voorbijgaat als je schrijft? Waarom zou men de tijd niet in termen van ruimte uitdrukken? Het leven ligt als een spiralende spiraal uitgedraaid in de ruimte van het heelal. Als wij iets denken is het ieder seconde al een ander die dat denkt, in een andere zaal, in een ander stad. De tijd en de beleefde tijd lopen nooit parallel. Wie op reis gaat merkt dat zijn ziel een tragere reistijd heeft en pas later aankomt. Wij vluchten in ons leven in een sneltrein onze ziel vooruit, want de ziel gaat altijd te paard…
Maar er is nog iets. Het wereldbeeld achter deze passage wordt gekenmerkt door een combinatie van existentialistische en surrealistische elementen. Dit fragment weerspiegelt een gevoel van existentiële verwarring, vertwijfeling en desoriëntatie, waarbij de hoofdfiguur zich ergens in de ruimte bevindt en fosforiseert. Dat zou een metafoor kunnen zijn van het verlies van identiteit en de zoektocht naar betekenis in een onzeker geworden wereld.
De surrealistische elementen komen tot uiting in het vermengen van droomachtige beelden en realiteit. De vermelding van het lampje dat voorgoed brandt, samen met de suggestie van verschillende zalen en het verdwijnen in de nacht, creëert een beeld van het ongrijpbare en mysterieuze. Kortom, het is een heel wereldbeeld is dat in deze ene zin schuil gaat en geen verzameling van lose woordjes. Wat uit die woorden spreekt is een intens gevoel van vervreemding, verwarring en de complexiteit van de menselijke ervaring in een wereld die onbegrijpelijk en chaotisch is geworden.
Overigens, terugkomend op de woorden van Michaël Zeeman die ik hierboven aanhaalde: Zeeman zag Mulisch als een ouderwets romantisch oeuvrebouwer:
‘Zijn werk is een pleidooi voor her allesomvattende karakter van de literatuur. Verbeelding n reflectie vinden hun plaats in zijn romans. En ook zijn er allerlei vormexperimenten in te ontdekken. Natuurlijk bestaat er tussen de verschillende boeken wel een zekere samenhang, maar Mulisch heeft zich nooit herhaald. Hij heeft een onrustige nieuwsgierigheid over zich, en talent voor verwondering ook, en dat talent volgt hij altijd.’
Volgens Zeeman was Mulisch filosofische boek De compositie van de wereld absoluut ondergewaardeerd. Vooral als postscriptum bij zijn werk vond Zeeman dit boek uiterst leesbaar en waardevol. Maar met die mening stond hij behoorlijk alleen. Veel critici vonden De compositie van de wereld niet alleen een onleesbaar boek, maar ook filosofisch broddelwerk. Volgens Jaap Goedegebuure ontbreekt er iets in het werk van Mulisch. Het ziet er te gemakkelijk uit. Letterlijk stelt hij:
‘Het is niet afgedwongen van het leven, zoals Reve. Mulisch oeuvre is spits en sophisticated en hij zegt diepzinnige en zwaarwichtigste dingen. Maar als je die dingen dan tegen het licht houdt, blijkt het van piepschuim te zijn.’
Dat laatste heeft wellicht alles te maken met het gegeven dat de inspiratiebronnen voor Mulisch wereldbeeld buiten de conventionele orde liggen. Mulisch werd geïnspireerd door de zogeheten hermetisch traditie, genoemd naar de Hermetica, een serie neoplatoonse schriften. Zo is de Corpus Hermeticum een verzameling van esoterische teksten uit de tweede er derde eeuw na Christus, die worden toegeschreven aan Hermes Trismegistus, een legendarisch figuur die vaak wordt beschouwd als een combinatie van de Griekse god Hermes en de Egyptische god Thoth.
In 1471 vertaalde Ficino het Corpus Hermeticum. Gnostische gedachten vermengden zich in die tijd met christelijke en klassieke noties over de liefde tot de waarheid. Er zou zoiets als een innerlijk weten bestaan dat noch op geloof stoelde, noch overdraagbaar was in taal, maar op geen andere autoriteit berustte dan de innerlijke ervaring.
Volgens de auteurs van het boek De onderkant van het tapijt (1992) is Mulisch’ fascinatie voor het oude Egypte en de attributen daarvan (sfinx, piramide) alleen in dat perspectief begrijpelijk. Ze leggen ook een verband met Mulisch’ onconventionele inspiratiebronnen en zijn manier van schrijven:
‘De belangstelling voor occultisme, mystiek en alchemie brengt voor de schrijver Mulisch een aantal vertelkarakteristieken met zich mee als getallensymboliek, naamsymboliek, synesthesie, synchroniciteit, paradox, vervaging van de grenzen van ruimte en tijd en persoonlijkheid en een verbondenheid met vele, zo niet alle gebeurtenissen uit de wereld en de wereldgeschiedenis.’
Wie zich zo breed in de wereld en de traditie oriënteert en bovendien zoveel ruimte laat voor het irrationele, loopt het gevaar voor charlatan te worden uitgemaakt. Men kan ook teveel waarde hechten aan het irrationele en het gevoel, ook al is het gevoel misschien wel het eerste criterium waaraan alle denkbeelden getoetst moeten worden. Maar uiteindelijk zijn er geen andere manieren van kennen en begrijpen, dan die welke door de ratio worden gelegitimeerd. Alle andere manieren van kennen en begrepen zijn – zoals Rudy Kousbroek dat ooit formuleerde -: ‘verbonden met genotsgevoelens in het maagdarmkanaal’.
Dat is mooi gezegd, maar misschien is elke vorm van kennen en begrijpen uiteindelijk slechts een illusie in het voorbijgaan. Elk begrip dat verwoord wordt in woorden is op zichzelf weer een aaneenschakeling van woorden. Woorden slaan een brug tussen de geest ‘binnen’ en het betekende ‘buiten’, maar het proces van het betekenen is in oorsprong magisch. In het woord wordt iets van de geest naar buiten geworpen. De act van de taal is in wezen een vorm van ‘extasis’. De woorden steken uit in de wereld. De geest komt letterlijk uit de fles. De taal gebruiken is betekenis geven, dat wil zeggen: het bezweren van de wereld met een verzameling losse woordjes.
Words, words, words... Of zoals Mulisch het formuleerde in de eerste zin van Het stenen bruidsbed:
‘Een mens werk, vrijt, slaapt, eet – en overal op aarde wordt inmiddels alchemie bedreven met de dertien letters van zijn naam.’