Als schaduwen van de maan
Dit leidde tot uitvoerige uitweidingen: “De notities volgden elkaar op in een kortademige staccatostijl, maar ook lyrisch en bloemrijk, nu eens stilstaand bij het beeld van een witte piano op de top van de Mont Blanc, en dan weer uitweidend over de lichamelijkheid van de taal, waarin het woord vlees kan worden en omgekeerd…Mijn boek ging over alles, de stand van zaken in de wereld, de Rooms-katholieke kerk, maar vooral over de geboortebeperking, de uitvinding van de anticonceptiepil, over de Paus en Jean Paul Sartre, over de duivel en God en over de grens van de waanzin, die ik meende al schrijvend te kunnen overschrijden.” Het is interessant hier te lezen dat bij alle transgressies en transformaties Mous zelf zich er bewust van was dat dit ‘iets met waanzin’ te maken had. En hoewel waanzin hier enigszins als iets gevaarlijks lijkt te worden benoemd, lijkt Mous hier ook te menen dat hij het geheim van de waanzin had ontdekt. (..)
Mous’ aanvankelijke openbaring had tot een intense drang geleid om deze aan de wereld te schenken en de mensheid te verlossen. In zijn profetieën ging het om het Absolute in de vorm van liefde. Deze deed zich voor als een soort ‘Mous schrijft: “De nachtelijke ervaringen in het klooster Slangenburg in Doetinchem hadden veel weg van een verschijning. Niet dat ik letterlijk iets had gezien, maar ik had wel degelijk een overweldigende aanwezigheid ervaren van iets wat ik als bovennatuurlijk had beleefd….Ik hoorde geen engel, zelfs geen stem, maar ik voelde een ongekende kracht die heel mijn denken in bezit nam. Het was een stem die een bericht aan de mensheid wilde schrijven, een boek dat alle boeken overbodig zou maken, een bericht over de zuivere liefde, die ik voor de hele mensheid in praktijk wilde brengen in het geleefde leven van twee mensen, die niet alleen de laatste levende zielen op aarde waren, maar ook de nieuwe lichamen die uit de dood waren opgestaan.”
Aldus Wouter Kusters (Geldermalsen, 1966) in zijn boek Filosofie van de waanzin (2014). Wouter Kusters is afgestudeerd in de algemene taalwetenschap en filosofie en is in 2003 in Leiden gepromoveerd op een onderzoek naar taalverandering. In zijn boek Pure waanzin (2004) confronteerde hij zijn eigen psychotische ervaringen met observaties van verpleegkundigen in zijn medisch dossier. Hij won er in 2004 de van Helsdingenprijs voor het beste werk op het grensgebied van psychiatrie en filosofie mee en in 2005 de Socrates wisselbeker voor het meest prikkelende Nederlandstalige filosofieboek.
In zijn boek Filosofie van de waanzin schrijft Kusters ondermeer over de relatie tussen psychose en mystiek. Op 28 november 2013 moest ik reageren op de lezing die Wouter Kusters hield op het afscheidssymposium van Egbert Tellegen in Utrecht. Hij analyseerde daarbij zijn eigen ervaringen, die hij opdeed in zijn psychoses, in vergelijking met die van Tellegen zoals die verwoord zijn in de boeken Waar was de dood nog meer, autografie van een psychose (1971) en Tegen de tijdgeest, terugzien een psychose (2011). Tellegen kreeg eenmalig een psychose in 1960, toen hij 22 was. Wouter Kusters heeft die ervaring tweemaal beleefd: in 1987 (toen hij 21 was) en twintig jaar later in 2007, zoals hij laat weten in het nawoord van de nieuwe editie van Pure waanzin . De factor tijd is volgens Kusters van groot belang voor de aard van de waanwereld die zich in de psychose ontvouwt. In Pure waanzin schreef hij hierover het volgende:
In eerdere tijden was de afzender hetzij God, hetzij de duivel, en de boodschapper was een profeet of apostel. Moderne en postmoderne psychoten kennen een keur aan afzenders met vele boodschappen: de wind die fluistert of stormt, de spionnen in de stad die graffitiberichten op de muren achterlaten, de grammofoonplaten en cd’s waarin tussen de groeven en bits bruikbare informatie zit verborgen, de gebaren van bekende Nederlanders op televisie die overeenkomen met wat de psychoot juist op dat moment dacht, enzovoort, enzovoort. Vroeger ‘lichtte’ God ons via zijn afgezanten in over de waarheid.
Later toonde de waarheid van de natuur zich vanzelf, via elektromagnetische stralen en gammastralen en via licht- en geluidsgolven. De psychoot kent andere informatieve stralen. Net zoals zijn tekens en symbolen. zijn ze onconventioneler dan die van ‘normale’ mensen en vallen ze meer op. In beschrijvingen van wanen keren buiten-conventionele, ‘paranormale’ stralen steeds weer terug .Telepathie, telekinese en andere werkingen en betoveringen op afstand, via voor anderen onwaarneembare straling, leveren de psychoot verklaringen voor de vraag waar alles vandaan komt.
Kortom, in onze seculiere tijd worden in de waanwereld van psychotici God, duivel en engelen vervangen door CIA, straling, sciencefiction, internet en nieuwe media. Transcendentie is opgelost in virtual reality. Paranoia richt zich nu op geheime diensten en niet meer op complotten die in hemel of de hel gesmeed worden. Die conclusise komt ook overeen met mijn eigen ervaringen. De laatste keer dat ik zelf in een waanwereld belandde was in de zomer van 1979. Ik kreeg toen last van achtervolgingswaan en dacht dat agenten van de CIA en de KGB achter mij aanzaten.
Ik verkeerde in de veronderstelling dat ik een technologische ontdekking had gedaan die zeer bedreigend was voor het evenwicht tussen de beide grootmachten in de Koude Oorlog. De CIA – zo meende ik – had een satelliet gelanceerd ter grootte van een tennisbal, waardoor alle elektronische communicatiesystemen op aarde in een keer aan elkaar gekoppeld waren. Alle apparaten, die tv-signalen konden ontvangen, waren ineens ook camera’s geworden. Zo kon de CIA in alle huiskamers naar binnen kijken via het scherm van de TV. Ook de radio werkte op een vergelijkbare manier. Ik hoorde stemmen op de radio die daar niet thuis hoorden. En op de tv las ik in de ondertiteling van films verborgen boodschappen die exclusief voor mij bedoeld waren.
Ik woonde destijds aan de uiterste rand van Leeuwarden, in de wijk Aldlân, dicht bij het van Harinxmakanaal. Er gebeurden daar de raarste dingen die mijn waanwereld leken te bevestigen. Ik zag opeens overal grote antennes op de daken staan die er eerder niet stonden. Bovendien werd er die zomer huis aan huis kabel aangelegd voor de tv, wat mijn vermoeden bevestigde dat er iets grondig mis was. Op een zondagochtend was ik het zat. Ik heb toen het boek Apocalyps Revealed van Swedenborg, dat ik in 1969 had gekocht bij een boekenstalletje in de Oudemannenhuispoort in Amsterdam, met een grote boog in het Van Harinxmakanaal gegooid, ter hoogte van de Froskepôlle.
Jaren later later zag ik niet ver van deze plek een kaars branden, zomaar in het gras, midden in de Froskepôlle. Het is daar soms niet pluis. Vreemde geesten komen dan los uit het water en nemen bezit van de omgeving. Op die wonderlijke zondagochtend in de zomer van 1979 zag ik een schip, varend onder vreemde vlag, langs de Froskepôlle varen. Het was een grijs schip zonder vensters of patrijspoorten, een marineschip zo te zien. Even later vloog een straaljager over.
Al met al waren het de elektronische media die mijn waanwereld hebben versterkt. Ook zonder radio en tv was het zover gekomen, vrees ik, maar deze media hebben het proces wel in hoge mate bevorderd. Soms vraag ik me wel eens af, wat internet met je kan doen, als je het contact met de werkelijkheid langzaam kwijtraakt, om nog maar te zwijgen over Kunstmatige Intellegentie.
Hoe gaat je waanwereld zich dan vermengen met de virtuele wereld, waarin je op internet zomaar kunt wegdrijven? Feiten kunnen op internet net zo goed fictie zijn zonder dat iemand het controleert. Zo ontstaan in no time de meest bizarre complottheorieën die zich als een olievlek verspreiden over het net. Het is eigenlijk wonderbaarlijk, dat er zo weinig ongelukken gebeuren met mensen die psychotisch worden als ze achter de computer zitten.
We dromen ervan om steeds meer één te worden met het eindeloze lichaam van de wereld. Niet ons verlangen staat voorop, maar een onnavolgbaar moment buiten het verlangen. Er lopen vreemde dwarsverbanden tussen de extase van de ruimtevaarder die zich zwevend buiten de capsule begeeft en de schuchtere debutant op een kinky seksorgie, waar alle remmen van de drift ontgrendeld worden. Er bestaat een lichaamloze verrukking in de diepste spelonken van het lichaam zelf, die even etherisch is als de explosies in ver verwijderde sterrennevels. Aan de uiterste grenzen van het heelal liggen de scenario’s voor een individuele regressie naar paradijselijke cellulaire werelden. Naar de oceaan van het Ene. Vol van mindfulness. Vol van onszelf.
Dat soort ideeën doemen op in een tijd dat de technologie ons lot gaat bepalen. Sciencefiction opent een nieuw perspectief voorbij het aloude dualisme, voorbij de christelijke mythologie die nog altijd ons denken bepaalt. De verwevenheid van paradijs en embryo, de spiegelverhalen van Narcissus, het eeuwige keurslijf van het Oedipuscomplex dat aan de basis ligt aan elke theorie over de religieuze ervaring.
We beleven de overgang van de transcendentie van de hoop naar de transcendentie van het heimwee. In het Westen niets nieuws. In het Oosten gaat de zon op. Maar de nieuwe mystiek richt zich op Oost noch West. De naald van het kompas tolt rond. In de nieuwe waanwereld zweven we boven de aarde, buiten de tijd van de klok. Waar ben je dan? In het hiernamaals? Of het hiernumaals? Ben je nog in leven, of ben je al dood? En wat is dan nog het verschil?
Als wij sterven ontwaken wij uit de droom van het leven. Dat is een romantische gedachte. Misschien is hij wel veel ouder. Het zou me niet verbazen als Plato al met dat idee heeft rondgelopen. De werkelijkheid is een illusie. De dood is een ontwaken. Ieder mens denkt wel eens zoiets. Het is het aloude ‘Homo bulla’. ‘Het leven is een zeepbel’. Het spat zomaar uiteen. Het vervluchtigt als een droom bij het ontwaken. God wrijft zich in de ogen, rekt zich uit… en de wereld is foetsie. Wij leven voort als een schaduw in het brein van God. Als restanten van de nacht, als schaduwen van de maan. Ook een psychose is een ontwaken uit de droom van het leven. Hoe kan dat? Je blijft immers leven, ook als je de poort van de waanzin voorbij bent.
Alleen ‘De liefde’ ontsnapt aan ‘the dream of life’. De liefde is eeuwig en tijdloos tegelijk. Maar als het leven een droom is, dan is God dat misschien ook, zo luidt onontkoombaar de conclusie. ‘Homo bulla’ kan ook ‘Deus bulla’ zijn. Als het leven als een zeepbel uiteenspat in de dood, dan is God uiteindelijk slechts de laatste illusie die open spat. ‘Doodsangst’ zo schreef Schopenhauer, ‘vindt zijn wortels rechtstreeks in de Wil. Zoals we het leven worden binnengelokt door de volkomen illusoire drift van de lustbevrediging, zo worden we erin vastgehouden door de stellig even illusoire vrees voor de dood.’ Niet alleen het beeld van God is een illusie – zoals ook het leven zelf dat is – maar ook de vrees voor de dood is illusoir. Als ik niets te vrezen heb in het leven, waarin verschilt het leven dan nog van de dood?