It ain’t necessarily so

 

Nu ik doorhad hoe het zat, zag ik de ravage die internet overal had teweegbracht. Lotgenoten met het Inzicht keken meewarig naar mij, ze begrijpen mijn situatie. Op internet gonsde het van de beelden en teksten die direct of indirect naar mij verwezen. Ik moest nu boeten voor mijn 
vrijpostigheid. Iedereen zag aan me dat ik op internet was verschenen. Als
ik over straat liep, hoorde ik het fluisteren en mompelen. In al 
dan niet bedekte termen praatten ze over mij, dat ik zo stom was geweest  om op internet te belanden. ‘Zoiets doe je toch niet.’ Iedereen sprak erover: internet, sms’en en mobiel bellen, maar de kern van ieder woord bleef hol en hard. Als ik langsliep, keken ze me aan, herkenden me en keken gauw 
weg.

Met een treurig gezicht bekeek ik mijn vrienden – die ook het Inzicht hadden – en zij keken treurig terug naar mij. Zij waren dus ook op de hoogte
begreep ik uit hun gezichten: alles was aangetast en kapotgemaakt door het 
internet. En het was ook nog grotendeels mijn schuld. Want ze hadden het wel over internet, maar vooral over mij, over mij op internet. Dat je mij daar kon zien, ontmoeten en ‘downloaden’. Pas hier in de inrichting is het veilig. Hier is geen internet. Maar het is wel onrustbarend dat 
de verplegers ook over een beeldscherm lijken te beschikken. Zijn ze hier dan ook leeg en zielloos geworden?

Aldus Wouter Kusters in zijn boek Filosofie van de waanzin (2014). Het is een ‘zelfbedacht fragment’, zoals hij het noemt, om duidelijk te maken hoe de buitenwereld voor de psychoot een ‘denkachtig’ karakter krijgt en gedachte of innerlijke ervaringen op dingen in de buitenwereld gaan lijken. Niet helemaal duidelijk is of dit fragment op eigen psychotische ervaring berust, of geheel verzonnen is. Opeens begreep de ik-figuur dat het internet niet echt bestond, maar slechts de collectieve verbeelding is van alle afgetapte gedachten. ‘Wie zelf ooit was afgetapt was opgenomen in die matrix’.

Een vergelijkbare ervaring heb ik zelf ook ooit in een psychotische waantoestand gehad, toen ik meende dat er een nieuwe communicatiesatelliet was gelanceerd waardoor alle elektronische apparaten overal ter wereld opeens onderling aan elkaar gekoppeld waren. Op die wijze was voor een Big-Brother-achtige instantie alles zichtbaar geworden. In alle apparaten zat opeens een camera en een microfoon. Als je naar de televisie keek, kon iemand jou zien kijken, omdat de beeldbuis tevens een camera was. In alle ontvangers zat opname apparatuur. Big Broter was overal. Hij zag en hoorde alles. Vluchten kon niet meer. Dat was in de zomer van 1979, lang voordat er internet was.

Met alle huidige communicatiemiddelen is de ruimte voor dit soort paranoïde waandenkbeelden veel groter geworden. Sterker nog, soms benadert de werkelijkheid griezelig dicht het waanuniversum van een psychoot. Toen ik vanochtend mijn computer aanzette zag ik allerlei berichten op twitter die aan mij waren gericht. Opmerkingen die voor mij weer aanleiding gaven tot andere opmerkingen, waar ik u niet verder mee zal vermoeien. Waar het mij hier om gaat is de wonderlijke ervaring van gelijktijdigheid die ‘het alziend oog’ van het internet teweeg kan brengen. Er gaat iets rondtollen, maar wat?

Nadat ik alle mails beantwoord had, zette ik de tv aan om een uitzending over boeken ter zien. Het ging ook over tweets, mailverkeer, televisie en het lezen van een  boek… het ging voor mij allemaal behoorlijk door elkaar lopen in verschillende temporele stromen van informatie die vrijwel tegelijkertijd op mij afkwamen. Het leek wel een illustratie van een van de betogen in het boek van  Kusters waar hij kritiek levert op de ideeën die Husserl over de tijd heeft ontwikkeld in zijn boek Phaenomenologie des inneren Zeitbewusstsein.

Veel ideeën over de innerlijke tijdsbeleving moeten zich noodgedwongen baseren op noties die aan de abstracte kloktijd zijn ontleend. Wat Husserl als a priori poneert over ‘der Fluss’, de oerstroom van de innerlijke tijd – of de bedding van die oerstroom – is in feite gebaseerd op common sense, op metaforen die on-eigen zijn aan tijd als een ervaring van stroom. 

Tenmisnte, we denkan dat het zo is. Het hoeft niet zo te zijn. It ain’t necessarily so. Anders gezegd het gezond verstand is vooral gebaseerd op conventies en verhalen die ons geruststellen. De filosofie hobbelt daar maar al te graag achteraan. De waanzin kan de sluier van die conventies opeens wegrukken en ons oog in oog plaatsen met de krankzinnige werkelijkheid, het zwarte licht, de werkelijkheid zoals hij werkelijk is. De tijd bijvoorbeeld loopt misschien niet recht vooruit, maar draait – wie weet – in cirkels rond of ontspringt telkens weer in meerdere stromen. Wat de psychoot over de tijd te melden heeft, is misschien zo gek nog niet. In zijn boek schrijft Kusters:

‘Onder de tijd schuilt een paradox die niet opgelost kan worden, maar hoogstens leefbaar gemaakt. Mijn theorie over de waanzinnige tijd is dat psychoten op een andere manier met deze paradox omgaan dan normale mensen. ‘

Kusters denkt graag in paradoxen. In feite is zijn hele boek één grote paradox. Hoe kun je anders de waanzin tot object nemen van je beschouwingen, terwijl de waanzin in het subject zelf aan de dag is getreden en nu op filosofische wijze wordt opgevorderd. Anders gezegd: hoe kun je met je eigen tanden je eigen tanden opeten? Of het moet zo zijn dat het object van de beschouwingen zich gaandeweg versmelt met de beschouwer zelf. Dat het ‘doordenken over het doormalen’ uiteindelijk zelf gaat doormalen en de waanzin zich al schrijvende manifesteert. Niet als filosofie van de waanzin, maar als waanzin van de filosofie

Kortom, het lot van Nietzsche, maar dan als stijlmiddel. Met recht kun je dan spreken van ‘een waanzinnig boek’. Kan dat? Gaat die paradox niet juist aan de waanzin voorbij? Gaat de betekenis hier niet rondtollen in een semiotisch spookdomein waar alles dubbelzinnig wordt? Sterft de filosofie hier niet juist weg in een laatste echo van de waanzin?  Kusters schreef hierover ooit aan mij het volgende:

‘Dan over dat Plan, de Matrix, de waan, dan wil ik toch even benadrukken dat dat een van de paradoxen is in mijn boek. Ik bespreek de waan, zo objectief mogelijk, fenomenologisch, als filosoof, met name in deel 1. Maar, filosofie leidt tot waanzin, als je maar goed doordenkt, waardoor uiteindelijk na deel 4, het object van de filosofie, het subject zelf is geworden. Het boek is tegelijk de aankondiging van een denkbaar naderende psychose – bij auteur en lezer – in concrete en abstracte zin. Lees ook maar wat ik in het begin van de Finale zeg in vergelijking met de ouverture. Dat is een grap, en een stijl, maar duidt ook op een verwevenheid van zelfobservatie en zelfexpressie. 

Een boek lezen als aankondiging van een naderende psychose, bij de auteur, maar ook bij jezelf. Nogmaals, kan dat? Ik heb zo mijn twijfels, maar daarmee is niet alles gezegd. Het boek Filosofie van de waanzin neemt je mee op een reis naar het onbekende. Het betoog herinnert mij aan de Sferen-trilogie van Peter Sloterdijk. Het is bijzonder helder geschreven en brengt mij –  terwijl ik het lees – op allerlei gedachten. Het is of dit boek de filosofie opnieuw wil laten beginnen. Alsof alles opnieuw ter discussie wordt gesteld: de grenzen tussen binnen en buiten, tussen werkelijkheid en fictie, tussen het private en het openbare.

Het is hoe dan ook een boek dat eigen is aan de waanzinnige tijd waarin wij leven. Je zou het kunnen opvatten als een ‘kritiek van de waanzinnige rede’, zoals Peter Sloterdijk ooit zijn faam als filosoof vestigde met zijn Kritiek der cynische rede (1983). In het voorwoord van dat spraakmakende boek scheef Sloterdijk het volgende, dat ook voor Kusters’ boek zou kunnen gelden:

‘De droom die ik achterna loop is de stervende boom van de filosofie nog één keer te zien bloeien – met bloesems zonder teleurstelling. Rood, blauw en wit  glanzend in de kleuren van het eerste begin. Als destijds die Griekse dageraad – toen de theorie begon en toen, ongelooflijk en plotseling als alles wat helder en duidelijk is, het inzicht een eigen taal vond. Zijn wij met onze cultuur echt te oud om dergelijke ervaringen te kunnen herhalen?’

Nee, wij zijn niet te oud. Maar wat mij bij het lezen van het boek Filosofie van de waanzin misschien nog het meest trof, was het bombardement van informatiestromen, dat vrijwel tegelijkertijd op mij af kwam, op twitter, per mail en op tv.  Het zette mij andermaal aan het denken over de vraag wat de invloed is van de nieuwe media op ons zogenaamd ‘gezonde verstand’. Wat betekent het voor opgroeiende pubers dat ze zich moeten conformeren aan allerlei euforische beelden van leeftijdsgenoten, waarmee ze via Twitter, Facebook en internet voortdurend mee geconfronteerd worden? 

Je voelt je eerder en in grotere mate totaal uitgesloten, als iedereen om je heen online is en zich moeilijk lijkt te voegen aan de codes van een groep? Hoe ontvankelijk is de psyche van een labiele puber of adolescent voor excentrieke ideeën die op internet worden aangedragen? Wat is de invloed van sociale media op adolescenten die plotseling amok maken en in het wilde weg om zich heen gaan schieten? Kortom, wat kun je allemaal niet voor calamiteiten veroorzaken, als je als internetgebruiker in een psychose belandt? Je leest daar maar weinig over. Iedereen is tegenwoordig overal online. Het wachten is op de eerste Wifi-psychose.

Ian en Joel Gold – broer en zus- zijn respectievelijk neurowetenschapper en psychiater in New York. Zij hebben een nieuw psychiatrisch ziektebeeld ontdekt The Truman Show Delusion, genoemd naar de film The Truman Show (1998) waarin de hoofdpersoon in een werkelijkheid leeft die bij nader inzien het decor van een soapserie blijkt te zijn. Zo raak je verzeild in een leven dat zich afspeelt ‘voorbij het echte leven‘. Een dergelijk psychiatrisch ziektebeeld kan onder invloed van internet en de nieuwe sociale media wellicht in versterkte mate zich aandienen, vooral bij een leeftijdsgroep die druk bezig is met het zich vormen van een eigen identiteit, een proces waarbij van alles mis kan gaan.

Maar er is nog iets. Mensen hebben tegenwoordig vreemde verlangens. Ze willen verslonden worden door chimpansees, wegzwijmelen op kussens met oceaangeluiden of in diep in het lijf de vibraties voelen van de oerknal. Ze hunkeren naar de ritmiek van het universum die ook in de vloeistof van onze cellen mee vibreert. Daarmee wordt de transcendentie van een nieuwe betekenis voorzien, een betekenis die in de sciencefiction is geëxploreerd en nu in de technologie verwezenlijkt wordt. We staan wellicht op de drempel van een nieuwe religie van kosmische eenheid. Alles is één. Plotinus had gelijk. Er is één bron, één einde, één nu en één kosmisch wereldlichaam dat de technologie voor ons ontsluit.

In feite is er door de nieuwe elektronische media een nieuw soort transcendentie ontstaan, die maar al te gauw een hofleverancier wordt van waanideeën in een brein dat uit balans is geraakt. Transcendentie hoeft niet perse alleen te verwijzen naar een buiten-fysieke realiteit die ons bestaan te boven gaat, maar kan ook worden opgevat als een diepe trance van het lichaam zelf, waarin een kosmische verwijding zich kan manifesteren.

Die omwenteling van religieuze naar seculiere transcendentie kondigde zich zo’n ’n twee decennia geleden voor het eerst aan met de komst van de nieuwe media en kreeg vooral zijn beslag in de denkbeeldige wereld van de sciencefiction. In haar boek Eindeloze lichamen, transcendentieverlangen in de literaire en technologische verbeelding (1999) schrijft Inez van der Spek het volgende:

‘Vanaf het einde van de jaren tachtig is virtual reality geopperd en soms bejubeld als nieuwe vindplaats van transcendentie. Met hulpstukken als data-handschoenen en speciale helmen zou de mens in oneindige kunstmatige computerwerelden tijd en ruimte kunnen overstijgen en een hogere werkelijkheid binnengaan. Sommige mensen die experimenteren met VR-technologie schromen niet om terug te grijpen op religieuze en mystieke taal om de (toekomstige) mogelijkheden ervan te beschrijven. Men spreekt over een ‘staat van genade’ , de ‘ontmoeting met het Heilige’, ‘worden als engelen, ‘communicatie met het Transcendente’, die opgeroepen worden door de ervaring van lichaamloze extase die VR zou bieden.’

De virtuele ruimte van internet houdt de belofte in van een paradijselijke oertoestand, een soort pre-oedipaal nirwana, dat voor de geest toegankelijk is, niet alleen in de diepste ervaring van het lichaam zelf, maar ook buiten de grenzen van het lichamelijk bestaan. Hoe dan ook, transcendentie in traditioneel religieuze zin opgevat heeft tegenwoordig nauwelijks zeggingskracht meer. Wij hebben het hier-na-maals vervangen door het hier-nu-maals, maar internet houdt de herinnering aan het hiernamaals in stand. We ‘verruimen onze wereld’ door te twitteren, door vriendschap te sluiten op Facebook…of… door dagelijks een weblog te schrijven. Maar levert die verruiming van de wereld ook een verrijking op van de ziel? It ain’t necessarily so…