Een paus in sekstherapie
Uiteindelijk maakte u onderscheid tussen het ‘obligate geëmmer’ over een paus ‘die een plaat voor zijn kop had’ en de eeuwige waarheid die de Kerk toch nog altijd hoog wilde houden. In Roomse Heisa formuleerde u het in 1985 andermaal in vergelijkbare bewoordingen: ‘Zij [de RK Kerk] veroordeelt de homoseksualiteit, maar zij bedoelt, heel in het algemeen, dat losbandigheid geen vrijheid, maar slavernij is. (Dat zij homoseksualiteit voor niets anders dan losbandigheid houdt berust op het gewone burgermansvooroordeel en een gemakzuchtige onwil tot onderzoek.)’
Anders gezegd, u maakte onderscheid tussen ‘feitelijke bewoordingen’ en ‘werkelijke bedoelingen’, een wonderlijke spagaat in de formulering van een waarheid, waarmee ook menig hedendaags katholiek zichzelf nog altijd voor de gek houdt. De laconieke houding, die veel katholieken ook nu nog aannemen tegenover de officiële kerkelijke standpunten aangaande seksualiteit, homoseksualiteit en geboortebeperking, is schrijnend te noemen tegen de achtergrond van wat in de jaren zestig in de Nederlandse kerkprovincie tot een ware revolutie had geleid. Dat progressieve katholicisme van begin jaren zestig is inmiddels ver achter de horizon verdwenen. Het is bevroren heimwee geworden, evenals als uw geschriften die na uw bekering zijn ontstaan. De gloed verdween uit uw woorden. U ging steeds meer plechtstatig formuleren, en verloor uzelf uiteindelijk in de ironie. Kortom, het was volbracht.
De ontwikkeling die u eind jaren zestig, begin zeventig, doormaakte, kan niet worden begrepen zonder de totale wisseling van het decor die zich onder zijn ogen voltrok. Er ligt een wereld van verschil tussen de God die in een ezel incarneert van Nader tot U uit 1966, en de uitroep ‘Toch goed dat er een God is’ in uw gedicht Roeping uit 1973. Dat verschil zat niet alleen in u zelf, meer ook in de in de snel veranderde tijdgeest. Het woord ‘ziel’ werd opnieuw geijkt als een mythische verbeelding van het zenuwstelsel. God – of wat er nog van over was – was voortaan geen sluitsteen meer in een symbolisch systeem van gevende liefde en eigenliefde, maar een oneigenlijk woord dat zich had los gezongen uit het krachtenveld van het libido.
Zo was de emancipatiestrijd van de katholieken in laatste instantie een woordenstrijd geworden. De betekenis van het woord ‘liefde’ kreeg een ander coördinatenstelsel. Alom diende zich een tendens aan naar verletterlijking, objectivering, naar een belichaming in het concrete, een proces dat niet zelden de gedaante aannam van een concretisering van het symbool. De symbolische taal van de ziel werd geïncarneerd in de wereld van de gewone dingen. Maar daar was u zelf ook als een pionier mee bezig geweest in uw boeken Op weg naar het einde en Nader tot U.
Ook dit is een passage uit mijn brief aan Gerard Reve die ik onlangs schreef ter ere van zijn honderdste geboortedag. Het zal geen toeval zijn dat Reve in de jaren zestig met enkele sleutelfiguren van dit katholiek reveil intensief contact onderhield. Hij kende het fijn vertakte netwerk van instellingen en bureaus voor de geestelijke volksgezondheid dat in het hele land was verspreid. Aan ‘kandidaat-katholiek’ Ad van Delden schrijft hij op 15 maart 1968 : ‘Het Nationaal Katholiek Bureau Voor Geestelijke Volksgezondheid, Wilheminapark 26, Utrecht, zal je op aanvraag stellig een gestencilde lijst toesturen van priesters & dominees in Nederland, die zich speciaal met de zielzorg voor homoseksuelen bezighouden.’
Reve correspondeerde niet alleen met de psychiater Kees Trimbos, die een centrale rol speelde binnen de vernieuwingsbeweging van de geestelijke gezondheidszorg, maar ook met de theoloog Willem Grossouw, hoogleraar in de exegese van het Nieuwe Testament aan de Universiteit van Nijmegen. Grossouw trad niet zozeer op de voorgrond binnen de media, maar had zich door religieuze publicaties voor een groot publiek een brede bekendheid weten te verwerven. Bovendien werkte als corrector mee aan De nieuwe katechismus, die in oktober 1966 verscheen en door het Hoger Katechetisch Instituut te Nijmegen was samengesteld. Samen met Edward Schillebeeckx, Han Fortmann, Willem Bless, Piet Schoonenberg en Hein Ruygers behoorde Grossouw in de jaren zestig tot de meest vooraanstaande katholieke theologen in Nederland.
In 1980 verscheen de autobiografie van Willem Grossouw Alles is van U. Het is het verslag van het bewogen leven van een niet alledaags theoloog die in de jaren zestig nauw bevriend was met Gerard Reve en van 1964 tot 1972 ook met hem correspondeerde. Grossouw kreeg in 1968 – hij was toen al 62 – van Rome dispensatie voor het verbreken van zijn celibaatgelofte als priester en huwde vervolgens de drieëndertigjarige Will Holland. Dit huwelijk, waaruit twee kinderen voortkwamen, was geen lang leven beschoren, want Will Holland overleed in 1975 aan borstkanker, nog geen 39 jaar oud.
Van deze dramatische gebeurtenissen vind je niets terug in de correspondentie tussen Reve en Grossouw. Ook heeft Reve überhaupt weinig aandacht besteed aan het drama van het katholicisme dat zich in de tweede helft van de jaren zestig voltrok, en waarbij het probleem van de seksualiteit – het celibaat, de pil – een centrale rol speelde. Het lijkt erop dat de vriendschap tussen Reve en Grossouw gaandeweg is verwaterd. Grossouw noemt Reve ook nauwelijks in zijn autobiografie. Reve had in de tweede helft van de jaren zestig wellicht ook andere dingen aan zijn hoofd, zoals het Ezelsproces en zijn stagnerende literaire productie. Maar ook Grossouw worstelde met zijn eigen problemen.
Een cruciaal moment in zijn leven is de korte vakantie in Korfu, die hij eind juli 1968 maakte. Hij was daar vergezeld van zijn latere vrouw naar toe gegaan, nadat hij lang getwijfeld had of hij zijn vriend Anton van Duinkerken, die stervende was, achter zou kunnen laten. Grossouw zou spreken op diens begrafenis, zo was afgesproken. Van Duinkerken stemde in met zijn vertrek, temeer omdat hij zich telkens weer herstelde, als de doctoren hem hadden opgegeven.
Op 27 juli 1968 overleed Van Duinkerken alsnog redelijk onverwacht in het Radboudziekenhuis in Nijmegen. Het telegram van zijn dood bereikte Grossouw te laat, zodat hij zijn begrafenis miste. Twee dagen eerder verscheen de encycliek Humanae Vitae van paus Paulus VI, die als een donderslag bij heldere hemel een einde maakte aan alle verwachtingen onder katholieken over een veranderende opstelling van het Vaticaan ten aanzien van de huwelijksmoraal en het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Grossouw reageerde verbijsterd en machteloos op beide ge- beurtenissen.
Vooral wat Grossouw over het ontstaan van de encycliek Humanae Vitae in zijn autobiografie te melden heeft is hoogst opmerkelijk. Het werpt een wonderlijk licht op de rol die Anna Terruwe heeft gespeeld bij het solistisch besluit dat paus Paulus VI in deze historische kwestie heeft genomen. Aan deze encycliek was twee jaar van stilte voorafgegaan, na het uitkomen van een het rapport van een adviescommissie van theo- logen en deskundigen, die door de paus was ingesteld. Een ruime meerderheid van deze adviescommissie (slechts vijf van de drieënzestig leden waren tegen) koos voor gewetensvrijheid en eigen verantwoordelijkheid van de echtelieden.
Zoals ook tijdens de behandeling van deze kwestie in de slotfase van het Tweede Vaticaans Concilie een overgrote meerderheid van de daar aanwezige bisschoppen voor de gewetensvrijheid was geweest. Grossouw verklaart de finale beslissing van Paulus VI niet alleen door de sterke interne druk van de curie, maar ook door de indringende adviezen van Anna Terruwe, die al vanaf 1963 meerdere persoonlijke gesprekken met de paus over deze problematiek zou hebben gevoerd.
Zij zou hem zelfs min of meer in therapie hebben genomen, op dezelfde controversiële wijze waarvoor zij zelf in 1956 door een monitum van de paus veroordeeld was en waarvoor zij later – in 1965 – werd gere- habiliteerd. Terruwe was gestuit op de psychische nood van geestelijken, die in hun drang naar ascese hun seksualiteit te zeer veronachtzaamd hadden. Zij ontwierp een eigen therapie, gebaseerd op de passieleer van Thomas van Aquino, waarbij de defectueuze persoonlijkheid ten volle geaccepteerd werd. Kort gezegd kwam het erop neer, dat de patiënt zijn seksuele aberraties in eerste instantie ten volle accepteert, alvorens de macht daarover te kunnen heroveren.
In de jaren vijftig kreeg Terruwe priesters en kloosterlingen in behandeling die niet alleen dwangmatig veel masturbeerden, wat tot allerlei schuldcomplexen leidde, maar ook vreemde gedragingen gingen vertonen, zoals het ongecontroleerd roepen van schuttingwoorden tijdens het opdragen van de Heilige Mis. Grossouw noemt het woord therapie niet letterlijk als het gaat om de intieme gesprekken tussen Terruwe en de paus, maar je kunt het wel afleiden uit wat hij te melden heeft. Paus Paulus VI was in zijn optiek een ‘tragische persoonlijkheid,’ met een ‘rijk maar gefrustreerd gevoelsleven’. Ook deze paus leed kennelijk aan de katholieke neurose. Letterlijk stelt Grossouw dat Paulus VI ‘door angst en besluiteloosheid’ gekweld werd, en ‘door liefde (in de zin van Terruwe) bevestigd en bevrijd moest worden.’
Met die woorden kenschetst Grossouw niet alleen het verstoorde gevoelsleven van deze wankelmoedige paus, maar ook dat van zichzelf. Zijn relaas laat eens te meer zien hoe groot de invloed van Terruwe in de jaren vijftig en zestig is geweest. Ze had niet alleen een groot deel van de katholieke geestelijke intelligentsia in Nederland in therapie, maar bovendien de paus zelf. Vrijwel alle hoofdrolspelers in deze kwestie hadden last van neuroses die samenhingen met een niet geïntegreerde seksualiteit.
Ook Grossouw zelf heeft hier zwaar onder geleden, zoals hij op meerdere plaatsen in zijn autobiografie onthult. Telkens weer vloeit het woord ‘neurotisch’ uit zijn pen als hij zijn eigen onvolgroeide gevoelsleven beschrijft, dat niet alleen te lijden heeft gehad van een sterke moederbinding die zijn seksuele ontwikkeling remde, maar ook door een neurotiserende, vooroorlogse priesteropleiding, waarbij alle nadruk werd gelegd op de contrareformatorische ‘versterving van de zinnen’, of anders gezegd: het agere contra (het bedwingen van alle lust) van Ignatius van Loyola.
Hoewel hij het niet met zoveel woorden zegt, is het voor de goede verstaander duidelijk dat hij zelf ook bij Terruwe in behandeling is geweest. Hij dankt haar expliciet voor het goede dat zij voor hem heeft gedaan in persoonlijke ontmoetingen lang geleden. Wonderlijk genoeg had Reve in die jaren weinig oog voor het drama van de bevrijding van het katholieke taboe op de seksualiteit dat zich onder zijn ogen voltrok. Een revolutie die bijna uitliep op een schisma en uiteindelijk hardhandig vanuit Rome in de kiem werd gesmoord.
Nogmaals dringt de vergelijking zich op. De ommezwaai die Anna Terruwe in dit proces heeft gemaakt – van ‘geestelijk bevrijder’ tot wegbereider van Humanae Vitae – is uiterst curieus, maar heeft ook iets weg van de wonderlijke volte die Reve in diezelfde tijd heeft gemaakt: van progressief bekeerling tot aartsconservatief schatbewaarder van het geloof. Beiden schoten van het ene uiterste direct door in het andere, en bleven tegelijk trouw aan zichzelf, alsof beiden gehoorzaamden aan die oude wet van de psychologie: het omgekeerde effect van de doelbewuste wilsinspanning. Wie de liefde ging prediken, kwam uit bij de kroonjuwelen van de katholieke geloofsleer, die de lichamelijke liefde in de ban had gedaan, of het moest een liefde zijn die gericht was op Gods bedoelingen. Maar hoe had God de liefde bedoeld?
De verreikende invloed van Terruwe’s psychiatrische opvattingen verklaart wellicht ook haar latere goeroegedrag, toen zij als ‘geneesvrouwe van de onvoorwaardelijke liefde’ zich een bijna Jomanda-achtige aura verwierf. Een mens heeft dringend behoefte aan bevestiging en onbaatzuchtige liefde, zo luidde haar mantra, en daarmee ook aan de erkenning van zijn seksualiteit. Maar deze ‘bevestigingsleer’ was in feite een kritiek op Freuds primaat van de seksualiteit en daarmee ook een bevestiging van het roomse wantrouwen ten aanzien van alles wat met het driftleven van doen had.
Kortom, deze bestrijding van de katholieke neurose hield paradoxaal genoeg die neurose juist in stand. Het is niet ondenkbaar dat haar eigenzinnige ideeën over de onvoorvoorwaardelijke liefde – al dan niet via Wim Grossouw – toch ook nog enige invloed hebben gehad op Reve’s hybride opvattingen over seksualiteit en katholicisme.