“Langs een rij van zittende dames bewogen de beschil derde waaiers heen en weer, de glimlach op de gezichten ging vrijwel verloren achter de ruikers, en de flacons met gouden dop draaiden rond in de halfgeopende handen met witte handschoenen, waarin de vormvan de nagels goed uitkwam en die nauw om de polsen sloten. Kanten garneersels, diamanten broches, armbanden met medail lon trilden op de jakjes, schitterden op de boezems, rinkelden aan de blote armen. Strak om het voorhoofd geplakt en in de nek tot een wrong gedraaid, waren de kapsels versluierd met kransjes, trosjes of takjes van vergeet-mij-nietjes, jasmijn, granaatbloesem, aren of korenbloemen. Moeders met rode tulbanden zaten kalm op hun plaatsen, toe te kijken met stuurse gezichten.”
Zo beschreef Gustave Flaubert in zijn roman Madame Bovary een bal op het kasteel van een markies in het Frankrijk van zo’n honderdvijftig jaar geleden. Dames en heren van stand ont moetten elkaar op een feestelijke avond, maakten een praatje, dronken een glas wijn en vroegen elkaar ten dans. Dat wil zeggen: de heren vroegen de dames. Want alles in die tijd lag vast in strakke regels waar ieder zich aan hield. Etiquette heette dat toen. Als een dame geen wijn meer wilde, deed zij haar handschoen in het glas. Maar als zij haar zakdoek liet vallen, wist een heer niet alleen dat hij die terstond moest oprapen, maar ook dat de dame wellicht belangstelling voor hem had. Ze wilde wel praten en misschien zelfs met hem dansen. Alles had immers beteken is, het bewegen van een waaier, het ruiken aan een boeket… Zo werd er gesproken zonder woorden, niet alleen met gebaren, maar ook met kledingstukken en daarbij behorende accessoires. In die verfijnde wereld lagen de rollen vast. Voor de vrouw was kleding en alles wat daarbij hoort – schoenen, handschoenen, tasjes, ceintuurs, hoeden, waaiers – een middel om boodschappen over te brengen die met woorden wat lastig uit te drukken waren.
Een eeuw lang hoorde daar ook het roken bij. De wijze waarop een dame een sigaret aanstak en de heer haar vuur gaf. Of omgekeerd, de quasi nonchalante manier waarop een man zijn sigaret in de hand nam, een tijdlang tussen zijn lippen liet hangen en vervolgens aanstak met het correcte handgebaar en de juiste grimas op het gelaat, dat alles had veel te betekenen. De rituelen van het roken hadden niet alleen alles van doen met een bestudeerde pose, een houding die viriliteit en zekerheid uitstraalde, maar ook met een erotisch verleidingsritueel. Voor de man golden daarbij andere codes dan voor de vrouw, maar universeel was de sensuele wijze waarop de sigaret met de lippen beroerd moest worden. De rook diende oneindig traag te worden geïnhaleerd om vervolgens met een zekere wellust te worden uitgeblazen. Die sensuele rookgebaren behoorden bij het voorspel van de paringsdaad. Het was een soort baltsen met nicotine. De inhalatie ging aan de penetratie vooraf. Hoe dieper men inhaleerde, hoe groter het genot van de coïtus zou zijn. Het rookritueel was une promesse du bonheur.
Gelukkig hebben we de cinematografie nog om deze rookrituelen uit het verleden aan het nageslacht door te geven, want over enkele jaren weet niemand meer hoe je dat doet, een sigaret aansteken, laat staan een dame een vuurtje geven. Diep in het collectief onbewuste liggen de beelden opgeslagen van de beroemde rokers van het witte doek: Marlène Dietrich, Betty Davies, Clark Gable, Humphrey Bogart, James Dean… De bloeitijd van de cinema viel samen met de eeuw van van het erotische roken. Maar die tijd verdwijnt snel achter de horizon. In Amerika is men al bezig het roken in films geheel te verbieden. Nog even en de rokende sterren uit het verleden worden uit films weggeknipt. Zo verdwijnt een cultuur van subtiele gebaren en signalen, de erotische semiotiek van de sigaret.