Voetbal, roken en de dood
In 1958 zag ik bij ons thuis Toon Hermans op tv met zijn onemanshow. Daarin zat zijn beroemde act over Ajax-Elinkwijk. Het toeval wil dat ik kort daarvoor in het oude Ajaxstadion in De Meer een wedstrijd van Ajax tegen Elinkwijk had gezien. Hoe kon het ook anders? Ik was toen elf jaar, en woonde op een steenworp afstand van het Ajaxstadion. Toon Hermans koos in zijn conference voor Elinkwijk, omdat het zo mooi rijmt op ‘hemelrijk’. Maar Elinkwijk op zich zelf was ook wel wat. Het was als club een outsider. Het Klein Duimpje van de Eredivisie, in die zin is de naam goed gekozen. Het had de lading van Lutjebroek, Tietjerkstradeel, Katmandu… een non-plek op de kaart.
Het is grappig hoe namen soortnamen kunnen worden, in onze huidige Mickey Mouse competitie zijn er eigenlijk geen echte underdogs meer. De Graafschap, Roda JC en Excelsior… dat zijn clubs die vaak heen en weer pendelen tussen ere- en eerste divisie. Meer niet. Elinkwijk speelde altijd onderin, maar degradeerde nooit of vrijwel nooit. Door Ajax tegenover Elinkwijk te plaatsen creëerde Toon Hermans het grootst mogelijk contrast dat destijds denkbaar was. Het gaf een extra lading aan de zin, omdat je natuurlijk moeilijk kunt discussiëren over en wedstrijd, waarvan de uitslag haast bij voorbaat vaststaat. Door te kiezen voor Ajax- Elinkwijk benadrukte Toon Hermans de nutteloosheid van het filosoferen. Of dat nu over de sterren of het hemelrijk gaat, het leidt nergens toe, het is gewoon gezwam in de ruimte.
Laatst vond ik kindertekening van mijzelf terug. Hij is gemaakt in de vierde klas van de lagere school. Elinkwijk speelt uit tegen Feyeneoord. Je ziet een stevige scrimmage voor het doel. De keeper is vreemd genoeg nergens te bekennen. De uitslag was 5-2 voor Feyenoord. Dat staat tenminste achterop de tekening met potlood geschreven. Wonderlijk genoeg kan ik me deze wedstrijd Feyenoord-Elinkwijk niet herinneren. Ik zag Feyenoord alleen als ze tegen Ajax speelden. Mijn eerste voetbalwedstrijd zag ik in 1957: Ajax – Sportclub Eindhoven. Ik herinner me nog dat de uitslag 3-1 was. Bij Ajax speelde toen Rinus Michels nog mee. Elinkwijk heb ik nog meerdere keren zien spelen tegen Ajax. Die ene wedstrijd in 1958 staat me nog helder voor de geest. Het was op 2 februari van dat jaar. Het was de doorbraak van Reinier Kreijermaat. De uitslag bleef op 1-1 bleef steken. Reinier Kreijermaat verving niet alleen als veldspeler de zwaar geblesseerde keeper van Elinkwijk, maar scoorde ook nog eens het enige doelpunt voor zijn club. Sindsdien was hij mijn held.
Kort daarop werd Kreijermaat bij Elinkwijk weggekocht door Feyenoord, waar hij de bijnaam ‘Beertje’ kreeg en nog een glansrijke carrière maakte, onder meer in de Europacup. Maar ik had Beertje het eerst ontdekt. In die tijd zat ik zowat elke zondag in het stadion. Alleen als Ajax speelde in De Meer natuurlijk, maar ook wel de week daarop in het Olympisch Stadion bij Blauw-Wit of FC Amsterdam. Interlandwedstrijden heb ik in die tijd niet live gezien, want bij die wedstrijden werden er geen jongenskaarten verkocht. Een jongenskaart bij Ajax – voor het legendarische vak H – kostte maar twee kwartjes. Dan moest je wel om kwart over twaalf al in de rij staan voor de kassa, want jongenskaarten waren niet in de voorverkoop verkrijgbaar.
Van mijn huis uit was het Ajaxstadion een half uurtje lopen. Nadat ik mijn kaartje bemachtigd had, ging dan ook meestal nog even terug naar huis. Daarna zorgde ik dat ik bijtijds weer in het stadion zat. Dan hoorde je de stadionspeaker… ‘Goedemiddag dames en heren. Welkom in het Ajax-stadion. Hier is de opstelling van hedenmiddag zoals die vermeld staat in het programmablad Rood-Wit-Thuis.’ Daarna volgde de rugnummers, eerst van de bezoekende club en dan van Ajax, waarbij na elke naam een luid gejuich opklonk. De spelers stonden dan meestal al op het veld voor de warming up.
Ze maakten hun trainingsbewegingen en schoten van afstand de bal na elkaar toe. De spelers gingen weer terug de kleedkamer in, totdat ze in het gelid het veld opkwamen. Ajax maakte altijd een rondje rond de middencirkel, behalve de keeper die naar de middenstip liep. Daarna zwaaiden ze met zijn allen naar het publiek, waarna iemand de bal in het doel schoot. Door de luidsprekers klonk krakende muziek die onderbroken werd door reclame: Heerlijk Helder Heineken.. Dit is de man, dit is zijn Amstel… en natuurlijk Ay, Ay, Ay die Caballero, dat is pas een sigaret... Elinkwijk bestaat al lang niet meer en is ooit met DOS en Velox gefuseerd tot FC Utrecht. Wat ook niet meer bestaat is de sigaretten-reclame achter het doel. Op mijn tekening van de wedstrijd Feyenoord-Elinkwijk staat het nog duidelijk te lezen, al moet je wat letters aanvullen: ‘Een Roxy. Ja graag!’ Inderdaad, Roxy was doodgewoon. Je zag het overal.
In de jaren vijftig hoorde het roken bij het leven van alledag. Bij spel en bij sport, in school en kantoor. Nadat Cruijff in 1964 debuteerde bij Ajax werd hij gaandeweg en fervent kettingroker. Hij liet zich zelfs gebruiken voor een reclame voor Roxy Dual sigaretten. Cruijff bleef roken tot zijn hartaanval. Daarna deed hij mee aan een anti-rookreclame waarin hij een pakje sigaretten op wonderbaarlijke wijze hoog hield alsof het een voetbal was.
Als er iets in de afgelopen decennia ingrijpend veranderd is, dan is het onze houding tegenover het roken. Hoe lang is het geleden dat je nog overal probleemloos een sigaret kon opsteken? Toen ik in 1977 begon te werken op een kantoor, rookte vrijwel iedereen. Dichte rookwolken hingen in elke ruimte en niemand die er wat van zei. Ik zag laatst een oude opname van het programma ‘Top of Flop’ waar je de panelleden haast niet zag, omdat ze achter een gordijn van rook verborgen gingen. Roken was toen nog heel gewoon.
Pas in 1962 kwamen de eerste rapporten naar buiten over de relatie tussen roken en longkanker. Ik kan me nog goed de beelden op tv herinneren van dokter Meinsma. Dat moet ook begin jaren zestig zijn geweest. Dokter Meinsma werd een begrip. Hij was de anti-rookridder bij uitstek die door menigeen als een hysterische fanaticus werd beschouwd. Frans Halsema schreef nog een liedje over hem.
Dr. Meinsma, weledelzeergeleerde heer
Om acht uur ’s avonds ben ‘k zo zeker van m’n eigen
Dat ik denk: van eentje zal een mens niks krijgen
En die neem ik dan en dat is de ommekeer
Want dan ga ik ook meteen weer voor de bijl
En dan rook ik er in een uur tijds weer zeven
En o heer, dan wordt het weer niet ‘lang zal ze leven’
En bepaald niet met het mij voorzegde heil.
Maar dokter Meinsma kreeg zijn zin. Langzaam verdween het roken uit het publieke domein. Ik denk dat over dertig jaar niemand zich nog kan voorstellen dat er een generatie is geweest die zoveel heeft gerookt als de mijne. Het hoogtepunt van het rook-tijdperk lag waarschijnlijk in de jaren vijftig. Dat was ook de tijd van de agressieve rook-reclames. Roken was een symptoom van het westerse kapitalisme, al werd er natuurlijk al veel eerder gerookt. Roken is misschien wel zo oud als de mens zelf. Mensen zijn er ook altijd gewoon aan dood gegaan zonder dat er een haan naar kraaide. Ik heb nooit een rapport gelezen over geniepige ziektes die zijn ontstaan door het verbod op roken. Toch denk ik dat roken bij veel mensen ernstige kwalen heeft voorkomen. Roken is goed voor de zenuwen. Het kalmeert het brein en brengt de geest in harmonie met zijn omgeving. Bovendien is een sigaret een substituut voor de tepel. Door te roken waant een mens zich opnieuw zuigend aan de moederborst.
Al rokend bedwelm je jezelf. Je raakt in een lichte roes die aan de moederschoot doet denken. Roken vertraagt ook de tijd. Als je de reclamefilmpjes uit de jaren vijftig ziet, dan werd er intens van het roken genoten. Roken is gezond narcisme. Het is zelfbevrediging door de longen. Een intiemer contact met jezelf is ondenkbaar. Een sigaret geeft je toegang tot een verboden zone. Bovendien heeft de nicotine een narcotische uitwerking op de diepste regionen van het brein. Roken stabiliseert het neuro-vegetatief systeem. Het houdt je mentaal in balans. Wat de gevolgen zullen zijn van het rookverbod voor de geestelijke volksgezondheid laat zich dan ook raden. Mensen zullen gejaagder worden, agressiever en minder relaxed. De vredige tijd van het roken keert nooit meer terug.
Ik ben nooit een kettingroker geweest, maar ik heb wel stevig gerookt. In 2002 ben ik gestopt, toen doktoren bij bij astma constateerden. Van de één op de andere dag heb ik de sigaret toen aan de kant gezet. ‘Cold Turkey’, zoals dat heet. Ik heb nooit heimwee gehad naar mijn rookperiode die al met al zo’n veertig jaar heeft geduurd. En toch, soms denk ik wel eens bij mezelf, hoe zou zo’n sigaretje nog smaken? Vooral als ik me onrustig voel of opgejaagd, dan mis ik een sigaret. Dat zachte gevoel tussen je lippen. De geur. De verdoving. Roken is een tranquillizer die het bestaan meer dragelijk maakt. Het is niet alleen een substituut voor seksuele lust, maar ook een demper van de angst. Roken is troost.
Daarom is het roken waarschijnlijk ook uitgevonden. Als een middel tot troost voor het ellendige lot dat de mens beschoren is. Een mens is immers sterfelijk. Als enig levend organisme is hij zich van die sterfelijkheid bewust, en daarom rookt hij. De mens rookt, omdat het leven in rook opgaat. Wie weet, misschien is er zelfs geen leven na de dood. Maar één ding is zeker: na de dood is er geen sigaret en daarom rookt de mens in het hier en nu, zelfs als hij zich daarvoor dood moet roken. Roken is in wezen een religieus ritueel. Het is een ‘doodweermiddel’ dat de dood bezweert door hem te bevorderen. ‘Roken is de dodelijk’ staat er tegenwoordig op het pakje, maar dat mag de pret niet drukken. Integendeel. Roken verzacht de dood.
De mooiste passage over het roken las ik ooit in het boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde van Fokke Sierksma. Hij doet daarin verslag van het leven van de Raruro, dat door de antropoloog Petrullo is opgetekend. De Raruro was een kleine indianenstam in Venezuela, die een kwijnend bestaan leidde – en zelfs de ondergang tegemoet zag – maar volledig in harmonie met zijn omgeving voortleefde. De mannen rookten sigaren, die hun vrouwen hadden gerold, en ze keken naar de nachtelijke sterrenhemel, wetend dat de naderende ondergang onherroepelijk was, maar wat geeft dat als je rookt….
‘Hun ‘nachtleven’ is hun religie. Wan neer de sterren verschenen zijn rollen de vrouwen sigaren voor hun mannen, waarna zij in het donker verdwijnen, om ergens hun eigen, geheime vrouwen-riten te vieren. De achterblijvende mannen ’talk about heaven’, zoals Petrullo het uitdrukt, de kinderen spelen vrolijk. Na verloop van tijd keren de vrouwen weer terug en rollen weer sigaren voor hun mannen. Men ligt weer te kijken naar de sterren hemel en praat een beetje, terwijl de geluiden van de wind, van jaguars, apen en nachtvogels tezamen met de zachte stemmen van de mensen een sfeer scheppen die Petrullo deed schrijven: ‘It is good to lie naked on the sand, looking at the sky, listening to nature’s sym phony.’
Dit is de essentie van het roken: de verzoening met de dood. Dat heeft roken met voetbal gemeen. De bal is rond en het leven is kort. Voetbal is niet alleen oorlog, maar ook het leven zelf. Dat is het roken ook. Niet voor niets vraagt een terdoodveroordeelde nog één sigaret alvorens hij zich vast laat gespen op de elektrische stoel of zijn hoofd in de strop legt Met de dood in de ogen kun je alleen nog roken. ‘Roxy?’ vraagt de beul? ‘Ja graag!’ Ik vond die Roxy-reclame altijd de mooiste. Simpeler kan het niet: ‘Ja graag! Die stem komt diep uit het onbewuste. Zeg maar ja tegen de dood, dat is pas echt ‘het volle leven’. Roxy-sigaretten hadden overigens het minste teer en nicotinegehalte. Roxy was dan ook een heel mooi merk, mooier dan Three Castles, Miss Blanche, Peter Stuyvesant, Captain Grant, Chief Whip (op ieders lip), Alaska, Lexington, Golden Fiction of zelf Player’s. Daar kon je mee ‘playeren’. Dat was een geliefd kinderspel in de jaren vijftig, waarvoor je kartonnen doosjes met sigaretten-merken moest sparen. Player’s was een soort joker in het spel.
Opeens realiseer ik mij dat dit blog van vandaag andermaal ontaard is in gezwam in de ruimte. Ik begon over Ajax-Elinkwijk, toen ging het over Feyenoord-Elinkwijk, Cruijff en uiteindelijk ging mijn betoog hopeloos verloren in de rookwolken van het verboden rookgenot. Wanneer leer ik het nou eens om gewoon één onderwerp tegelijk te behandelen en niet van de hak op de tak te springen? En dan, uit de diepste krochten van mijn onbewuste hoor ik plotseling weer de stem van Toon Hermans. Zijn ultieme gezwam in de ruimte dat alles in dit tranendal tezamen bindt…:
“Geachte toehoorders. Ik zit soms zwaar te denken over zonnen, zielen, hemelrijk. En eveneens verbijstert mij de uitslag Ajax-Elinkwijk. Waar ik mee wil zeggen, beste vrienden, dat ik mij helaas schuldig maak aan een menselijk euvel, de tweeslachtigheid. Is de tweeslachtigheid een onoverkomelijk euvel? Nee, wij mogen dit euvel zien als een vlucht-euvel, een vlucht-euvel in een wereld zo vol spanningen, in een wereld waarin de mens nerveus, zo niet neurotisch dreigt te worden. De statistieken hebben het aangetoond. Welig bloeien de neurosen. Het knaapje zag een neuroosje staan. Maar wij allen, vrienden, wij worden opgejaagd door het tempo van deze tijd. We rennen , we jagen, we jachten maar.”