Europa heeft ongeveer de wil verloren om te leven. Je ziet het aan allerlei dingen. Het geboortecijfer is historisch laag, iets boven de anderhalve kind per vrouw. De gemiddelde leeftijd is historisch hoog. In Duitsland is dat nu 47 jaar. Maar met oude mensen kun je niet ten strijde trekken. Het feminisme is deels schuldig aan deze ontwikkeling.
Een van mijn boeken heet Seeing into the future. Het begint bij de Bijbel en eindigt in het heden. Hoe kan de mens de toekomst begrijpen? Tot 1700 moest je daarvoor uit het gewone leven stappen en je wijden aan hemelse inspiratie. Aan religie, meditatie. Daarna kwam de Verlichting en gebruikte je je hersens, je ratio. Tegenwoordig kijken we naar trends. We bestuderen het verleden en het heden en zeggen: als deze trend doorzet, kunnen we dit of dat verwachten. Een voorbeeld: de Long Peace waar ik het net over had. We hebben onszelf ervan overtuigd dat dit de trend was. Dat die zou doorgaan. Dus zou er geen oorlog komen. Nu is dat ineens niet zo duidelijk meer.”
Jullie hebben met je kop in de wolken gezeten. En gedacht dat alles draait om een moreel kompas. Zo naïef. Als ik nog één boek zou schrijven, dan zou het gaan over dingen die nooit zijn veranderd in de geschiedenis. Eén van die dingen is, helaas, barbarij.
Dit zijn enkele citaten uit een interview met de militair historicus Martin van Creveld in de NRC van gisteren (zie hier). Barbarij is blijkbaar weer terug in de wereld. Of beter gezegd, die barbarij is nooit weggeweest, al hebben we in Europa tachtig jaar zitten dromen over een eeuwigdurende vrede in het tijdperk van de babyboomers. Dat is de generatie die geboren werd na een wereldoorlog die de laatste zou zijn geweest. De mensheid had er immers van geleerd dat het nooit meer zijn menselijkheid zou moeten verliezen, en die dus ook niet meer zóu verliezen.
Als het gaat om het verlies van menselijkheid waren alle ogen tot voor kort gericht op de moslim-fundamentalisten met hun hang naar terrorisme. Sinds de inval in Oekraïne zijn de ogen gericht op Poetin en zijn kompanen als het om verlies van menselijkheid gaat. Nog slechts enkele decennia geleden waren het de nazi’s die hun menselijkheid verloren. Wat zijn hier de verschillen en wat is de overeenkomst? Kan het soms zo zijn dat het verlies van menselijkheid zich aandient als het vermoeden gaat dagen dat het bestaande wereldbeeld geen stand zal houden? Anders gezegd, als het vermoeden gaat dagen dat er geen afgezonderd domein meer bestaat voor een geloof of een wereldbeschouwing. Als het angstige vermoeden gaat knagen dat men als laatste gelovige van een religie of laatste aanhanger van een verdwijnende ideologie zal worden weggevaagd in de storm van de geschiedenis?
De nazi’s begrepen voor het eerst de uiterste consequentie van Nietzsches boodschap dat ‘menselijke waarden’ slechts de schaduw zijn van het christendom, dat zijn transcendente fundering verloren had. De humanitaire doelen van het christendom waren blijven voortbestaan, maar de grondoorzaak was in de geschiedenis achter- gelaten. Die leemte schiep ruimte voor een nieuwe schaduwmoraal in de storm die plotseling was opgestoken.
De theologisch vragen die Auschwitz heeft opgeroepen zijn bepalend geweest voor het naoorlogse denken over God en moraal. ‘De eclips van God in Auschwitz’, zoals Martin Buber het noemde, heeft de mens teruggeworpen op zichzelf. Christenen hadden tweeduizend jaar lang gepredikt dat Christus zijn kruis ook voor alle stervelingen – in casu christenen – gedragen had. Daarmee zou hun verlossing reeds zijn volbracht, terwijl de Verlosser toch duidelijk had aangegeven, dat iedereen zijn eigen kruis op zich moet nemen. Door die theologische misvatting waren de Joden ‘godsmoordenaars’ geworden, een banvloek die zelfs na de dood van God zou blijven voortbestaan. Zo luidde in de kern de conclusie van Ignaz Maybaum in zijn boek The Face of God after Auschwitz (1965). Maar daarmee was het probleem van het kwaad er niet minder op geworden, integendeel.
Bestaat er een verband tussen secularisering en nieuwe vormen van waan, waarin ook het kwaad zich kan manifesteren? Deze vraag loopt parallel met de vraag of de opkomst van het nationaalsocialisme in laatste instantie een gevolg is geweest van de door Nietzsche aangekondigde dood van God. Of je het nu een Ersatzreligion noemt, een gedegenereerd substituut voor het christendom of zelfs een terugkeer van een vorm van gnosis met een radicale ompoling van goed en kwaad, telkens is het verdwijnen en verschijnen van de religie de zaak waar het om draait.
Zoals gezegd, naarmate de secularisatie verder om zich heen grijpt, blijkt dat de meeste mensen heel goed zonder religie kunnen leven. Ze hebben er geen last van, laat staan dat ze psychische kwalen ontwikkelen. Je zou hooguit kunnen stellen, dat een al te snelle ontstijging aan een religieus wereldbeeld in sommige gevallen een geestesziekte kan veroorzaken. Zoiets zou je een ‘metafysische caissonziekte’ kunnen noemen. Dat geldt overigens niet alleen voor het te snel verdwijnen van religieuze wereldbeelden, maar voor elke ideologie of sociale biotoop.
Secularisatie is meer dan alleen een afscheid van de religie. In wezen is het een proces van ontworteling en het genezen van zo’n geestelijke breuk heeft tijd nodig. Hitler was voor alles een ontworteld mens, zoals ook Erich Fromm concludeerde: ‘…niet zozeer omdat hij een Oostenrijker was die zich uitgaf voor Duitser, maar omdat hij niet geworteld was in een sociale klasse. Niet alleen psychologisch, ook sociaal was hij een eenzaam mens. Hij kende geen andere wortels dan de meest archaïsche, die van ras en bodem.’
Hitlers waanwereld is kunnen ontstaan door een te snelle ontstij- ging aan een wereld met een veilige en vertrouwde Weltanschauung. Maar er is ook een ander aspect van religie dat in deze redenering niet tot uiting komt. Religie, zo wordt wel beweerd, beantwoordt aan een menselijke behoefte om een domein van het gewone leven af te zonderen voor wat als ‘heilig’ wordt ervaren. Dat domein wordt in de religie gereserveerd voor datgene wat onbegrijpelijk is en boven alles uitgaat. Noem het het mythische, het geheimzinnige, het ontzagwekkende of numineuze.
Dat afgezonderde domein wordt gevuld met vaststaande rituelen. Het wordt geconsacreerd als een gebied waar alles anders is dan anders. Kortom, het wordt een gedoogzone voor een gelegitimeerde, collectieve waan. Je mag er alles van denken, voor zover het in de Heilige Boeken voorkomt of in Gods openbaring is onthuld. Zo wordt het domein van de waan in de religie in quarantaine genomen. Of – in de redenering van Freud: de neurose van de religieuze projectie heeft velen behoed voor ernstiger vormen van geestelijke ontsporing.
Je zou je ook de kunst zo’n domein van quarantaine voor de waan kunnen noemen, een afgezonderde collectieve enclave, waar waar het onbevattelijke een geheiligde plaats krijgt om het leven aan te kunnen. ‘We hebben de kunst uitgevonden, om niet aan de waarheid te hoeven sterven,’ zei Nietzsche. Met het verdwijnen van de religie lijkt de kunst ook steeds meer de functie van de religie over te nemen, zeker nu de kunst een geheim verbond is aangegaan met de cultuurindustrie en de allesbepalende krachten van de economie. Het heilige wordt opnieuw afgeschermd als ‘de wereld van de kunst’, een afgesloten domein dat andermaal gevuld wordt met esoterische rituelen.
Maar ook de rituelen van de kunst verliezen gaandeweg hun kracht. In de afgelopen decennia is kunst steeds autonomer geworden en daarmee steeds meer in een maatschappelijk isolement ge- raakt. Kunst is geen voertuig meer van een revolutie of de belofte van een betere wereld, maar grotendeels ingekapseld in de wereld van het spektakel. Je kunt als kunstenaar alleen nog ontsnappen aan het systeem door voor jezelf de illusie in stand te houden dat een ontsnapping mogelijk is, bijvoorbeeld door in het hart van systeem zelf te infiltreren. Het autonoom worden van de kunst is een hardnekkig proces van zelfbegoocheling en zelfverloochening, want zelfs de vermeende ontsnapping in het hart van het systeem is een autonoom procédé en daarmee gestoeld op een waanidee. Zo’n proces van zelfbegoocheling en zelfverloochening is eigen aan de waan en ook typisch menselijk. Een mens heeft wanen nodig.
Kan een mens in moreel opzicht volledig op zichzelf vertrouwen, los van welke religie dan ook? Die vraag heeft het nazisme gesteld en die vraag is voor velen nog altijd niet beantwoord. De ontzetting over een ‘God na Auschwitz’ die in de eerste decennia na de oorlog bij theologen te bespeuren was, bestaat niet meer. Maar het is een misvatting te denken dat de leemte die God na Auschwitz heeft achtergelaten voorgoed is gedicht. Het beeld van een transcendente God is versleten geraakt in onze westerse wereld, of beter gezegd in het wereldbeeld dat in het Westen is ontstaan.
Dat slijtageproces was al ver voor de oorlog op gang gekomen, maar kwam na 1945 in een stroomversnelling. De vraag is dan: is er iets mis met die God, of is er iets mis met dit wereldbeeld? Maar die vraag wordt nog maar zelden gesteld. Er is een blinde vlek ontstaan voor de kern van de zaak. Dat wil zeggen: voor het herkennen van zin en betekenis in het lijden van de mens, maar vooral ook in het herkennen van een betekenis in het kwaad. Het kwaad hoort bij de natuur, dat is alles wat er tegenwoordig nog over te zeggen valt. Maar zei Hitler dat ook al niet? Juist door deze fatalistische veronderstelling over de aard van het kwaad kunnen problemen ontstaan die buiten de orde vallen, zelfs buiten de wet.
Hitler misbruikte de apocalyptische taal van het christendom omdat hij een politieke religie van start wilde laten gaan. Maar die politieke religie kreeg zijn beslag in een sfeer van materialisme en paganisme, waarin geen enkele ruimte meer was voor iets dat het leven of de natuur te boven of te buiten ging. Het ging om de strijd om het bestaan als zodanig, een strijd die het meest eigen zou zijn aan de natuur zelf. Al in Mein Kampf had Hitler de nieuwe natuur- wet van de moraal verwoord.
Als de mens een poging zou ondernemen om te vechten tegen de ijzeren logica van de natuur, dan zou hij in conflict komen met de basisprincipes waaraan hij zijn bestaan als mens te danken had. Hitler schreef: ’Een sterker geslacht zal de zwakken verjagen, omdat de drang tot leven in de ultieme vorm alle belachelijke boeien van een zogenaamde humaniteit van het individu altijd weer zal verbreken, om de plek ervan te laten innemen door de humaniteit van de natuur die de zwakke vernietigt om plaats voor het sterke te maken.’
Het genadeloze recht van de sterkste was dus een nieuwe vorm van ‘humaniteit’. Er ontstond zelfs een nieuw soort vroomheid, waarmee deze heilige wet van de natuur werd omarmd. De natuur was niet alleen humaan, maar ook almachtig en tegelijk heilig ge- worden, dat wil zeggen: bezield met de macht van de Almachtige, wiens wetten onderworpen zijn aan een onveranderlijke wil die niet kan worden beïnvloed. Daarom was het noodzakelijk deze wetten te erkennen en klakkeloos te gehoorzamen. Er was geen waarom meer. Wie die vraag stelde kreeg als antwoord: waarom denk je dat je geboren bent? De moraal werd een gebeuren. De dingen gingen voortaan vanzelf. Ze toonden zich in het worden van de werkelijkheid. Elk besluit was een noodlot.
Het verschijnsel kwaad werd zo volledig afhankelijk van een betekenis in het lexicon van de natuur. Maar de natuur zelf heeft geen lexicon, laat staan een lemma over goed en kwaad. De natuur is een grote leegte die op dit soort vragen geen antwoord geeft. De natuur is een diepe put waar alleen de echo’s van onze eigen woorden in opklinken. En wat voor de natuur geldt, gaat eens te meer op voor het collectieve verleden dat het individu overstijgt. De geschiedenis is ongrijpbaar, het is je eigen echo die je terughoort vanuit de put waarin je roept, zoals E.H. Kossmann heeft beweerd.
Wat hier is gaan schuiven is het verschijnsel transcendentie. In de Romantiek werd de ‘God van de bovenwereld’ vervangen door ‘een wordende god’ die zich manifesteert in de natuur en de geschiedenis. Het evolutie-idee kwam in de plaats van de God die met zijn openbaring inbrak in de geschiedenis. De verticale as tussen hemel en aarde werd vervangen door een horizontale as tussen verleden en toekomst. Dat was het begin van een proces dat uiteindelijk naar Hitler zou leiden. Want waar was het kwaad gebleven? Het kwaad werd een woord als alle andere woorden en dat proces van devaluatie is nog altijd gaande, waarbij telkens weer beladen begrippen uit het verleden van een nieuw lading worden voorzien.
Na 9/11 – en vooral na de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh – kreeg Nederland een probleem met de puinhopen van de multiculturele samenleving. In een televisiedebat met Fortuyn in 2002 moest Joost Zwagerman zich verantwoorden voor zijn bewering dat Fortuyn ‘de bruinhemden’ in de kaart had gespeeld. Daarbij wist Zwagerman zich nauwelijks staande te houden. Zeven jaar later – toen zijn essaybundel met als titel Hitler in de polder & vrij van God (2009) inmiddels was verschenen – nam Zwagerman stelling tegen de mensen die Geert Wilders voor het gerecht hadden gedaagd omdat Wilders de islam met de nazi-ideologie had vergeleken. Er werd met twee maten gemeten, zo luidde Zwagermans conclusie.
Zelf was hij in alle vrijheid van zijn katholieke geloof kunnen vallen en dat moesten moslims in Nederland ook kunnen, zo beweerde hij. In de laatste decennia ging er in Nederland telkens weer iets mis zodra de religie in het geding kwam in relatie tot het kwaad van de nazi’s. Zwagermans standpunten in dit soort kwesties waren lang niet altijd even consequent. Hij bewoog zich in een mijnenveld of een niemandsland. Religie en mystiek waren in Nederland uit het discours van de culturele elite verdwenen. Achteraf bezien moet je Zwagerman nageven dat hij meerdere malen op dit pijnlijk gemis heeft gewezen, waarbij hij bovendien de moed had om een vergelijking te maken met de tijd toen Hitler aan de macht kwam.