Het vergelijken van Vladimir Poetin en Adolf Hitler is een gevoelig onderwerp vanwege de ernstige misdaden begaan door Hitler tijdens de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Holocaust. Hoewel er enkele oppervlakkige overeenkomsten kunnen zijn tu het zaak ook de historische context bij dit soort vergelijkingen te betrekken, want die is van cruciaal belang. Overeenkomsten zijn er zeker als je kijkt naar het autoritaire leiderschap: Zowel Poetin als Hitler waren autoritaire leiders die een sterke greep op de macht hadden en vaak autoritaire maatregelen namen om hun doelen te bereiken. Verder is er nationalistische retoriek: Beide leiders hebben die retoriek gebruikt om steun te verwerven voor hun en hun politieke agenda’s. Beiden hadden ook expansionistische ambities: Hitler streefde naar een “Großdeutschland”. Poetin heeft ook territoriale ambities getoond, zoals hij sinds zijn annexatie van de Krim in 2014 heeft laren zien. En niet te vergeten de propaganda: Zowel Hitler als Poetin hebben propaganda gebruikt om hun politieke agenda’s te realiseren.
Maar er zijn ook duidelijke verschillen. Hitler was een fanatieke aanhanger van het nazisme, een ideologie gebaseerd op raciale superioriteit en antisemitisme. Poetin wordt niet geassocieerd met een vergelijkbare ideologie, hoewel zijn regime wel nationalistische en autoritaire kenmerken vertoont.. Ver schil ligt er. Ook in de schaal van misdaden: Hitler’s regime was verantwoordelijk voor de Holocaust, waarbij miljoenen mensen, voornamelijk Joden, werden vermoord in concentratie- en vernietigingskampen. Poetin’s regime heeft niet dergelijke grootschalige misdaden tegen de menselijkheid begaan. En dan nog iets, de internationale context: Hitler was de leider van nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog, een conflict dat resulteerde in miljoenen doden en enorme verwoestingen. Poetin heeft ook conflicten uitgelokt, maar tot nog toe op een kleinere schaal en zonder de wereldwijde impact van de Tweede Wereldoorlog.
Zo luidt het antwoord van ChatGPT op mijn vraag: ‘Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen Hitler en Poetin?’ Er is een duidelijke omissie in dit betoog, een overeenkomst waar ChatGPT blijkbaar geen weet van heeft. Poetin heeft de waan met Hitler gemeen. Het lijkt er sterk op dat Hitlers waan – met daarin een radicale ompoling van goed en kwaad – in ons post-waarheid-tijdperk terugkeert in een nieuwe gedaante. We zijn geneigd om over Poetin te oordelen in termen van geestelijke ziekte of gezondheid, zoals we vroeger – vóór de secularisering – oordeelden in termen van goed en kwaad. In ons vocabulaire heeft de geestesziekte het pure kwaad vervangen. Maar de waan is gebleven. Het kwaad wordt van oudsher aangedreven door de waan, die het zicht op het kwaad verduistert. Die stelling kwam ook naar voren in mijn boek Het algoritme van de waan. Dat niet iedereen daar ook zo over denkt, bleek uit een recensie in Civis Mundi, tijdschrift voor filosofie en cultuur. Daarin schreef Patricia van Bosse over mijn boek het volgende:
Waan en kwaad lijken een relatie te hebben, dat was zeker zo in het geval van Hitler. De ompoling van goed en kwaad was een kenmerk van zijn waan. Omdat Hitler het onderzoeksobject is naar het ontstaan en de ontwikkeling van wanen, wordt het kwaad een wel heel sterk onderdeel van het boek. Op zich interessant, maar het verzwakt wel de link met huidige complotdenkers. Hitler en zijn kwaadaardigheid waren toch van een andere orde dan wat we op dit moment meemaken aan complotdenkers. Ook is niet vanzelfsprekend dat we ons daarmee nu in een beginstadium bevinden.
Inmiddels zijn we een jaar verder, en als ik nu naar Poetin kijk, voel ik me alleen maar bevestigd in mijn stelling van destijds. De coronatijd heeft de waan bevorderd en daarmee de ompoling van goed en kwaad. De waan die zich bij Poetin manifesteert roept de waan van Hitler in herinnering. De dreiging die uitging van de coronapandemie was niet bevorderlijk voor de algehele geestelijke volksgezondheid. Bovendien doet de opkomst van ‘social media’ mensen steeds meer in de waan van ‘de eigen bubble’ geloven. De totalitaire verleiding van het interbellum was de machine-waarheid van het noodlot, die door het utopisch gerichte systeem als zodanig werd voortgebracht. De hedendaagse totalitaire verleiding is de ‘privé-waarheid’ die zeer besmettelijk blijkt te zijn. Er zit een schaalverschil tussen deze fictieve privé-werelden en de ficties van het nationaalsocialisme, maar het exponentieel opschalen van de besmetting is eigen aan elke besmettingscurve, dus ook de besmettingscurve van de waan.
In wezen wordt elke waan bepaald door een logica zonder causaliteit. Beter gezegd, de waan is een losgeslagen, monomane causaliteit. Het resultaat is een soort hypertrofie van een lang vergeten oertoestand van het systeem, die bij het geïsoleerde individu gepaard gaat met een genotvol verlies van individualiteit. Hannah Arendt heeft dit bizarre mechanisme helder beschreven. Daarbij had zij niet de pretentie om ook het hyper-rationele mechanisme van de waan bloot te leggen, maar de overeenkomsten springen wel in het oog. Zowel in de waan als in de totalitaire systemen wordt de logica getransformeerd tot een onafwendbare beweging van het denken ten gunste van het eigen systeem. Niet alleen elke toetsing of controle wordt terzijde geschoven, maar ook de vraag naar een waarom.
Hoewel Arendt elk verband met de waan in de psychiatrische betekenis van het woord stelselmatig ontwijkt, ontkomt ze er niet aan om toch een voorzichtige vergelijking te trekken. ‘Vanaf het moment,’ zo stelt zij, ’dat hun claim op totale geldigheid letterlijk genomen wordt, worden het kernen van logische systemen, waarin, juist zoals in de systemen van paranoïci, alles op een begrijpelijke en zelfs dwingende manier volgt uit een eens aanvaarde premisse. De waanzin van dergelijke systemen ligt niet alleen in hun eerste premisse, maar in de logiciteit waarmee ze zijn geconstrueerd.’ Hitler heeft zijn oorlogsideologie volstrekt letterlijk genomen. Beeldspraak werd bij hem een letterlijke waarheid. Hitler-biograaf Ian Kershaw citeert een passage uit de Frankfurter Zeitung van 26 januari 1928, waarin wat Hitler betreft wellicht de kern van de zaak wordt geraakt:
‘In wezen is Hitler natuurlijk een gevaarlijke gek … Maar als men zich afvraagt hoe de zoon van een kleine Oostenrijkse douanebeambte aan deze verdwazing komt, kan maar men maar één ding zeggen: hij heeft de oorlogsideologie volstrekt letterlijk genomen, en die welhaast net zo primitief opgevat alsof wij in de tijd van de volksverhuizingen leven, de periode van barbaarse invasies aan het einde van de Romeinse tijd.’
Cruciaal ook in deze passage is het woord letterlijk. Het is opmerkelijk dat juist een buitenlandse waarnemer deze pathologische trek in de psyche van Hitler al zo vroeg scherp wist te benoemen. Die over- gang van het metaforische naar het letterlijke dient zich ook aan op het terrein van de religie. Het is de transitie van mythe naar dogmatiek. Een vergelijkbare overgang bestaat er vanuit het domein van het beeld naar dat van het woord. Twee registers van de geest, die hun eigen accent hebben in de twee hemisferen van het brein, die in disbalans kunnen raken met alle kwalijke gevolgen van dien.
Hitler zag zichzelf letterlijk als de belichaming van de geschiedenis. De geschiedenis was in hem neergedaald, zoals Hegel dat ruim een eeuw eerder beschreven had bij Napoleon. De Geest (met een Duitse hoofdletter) was in de geschiedenis naar binnen gekropen met een grootse en charismatische leider als resultaat. Die hegeliaanse Geest had in het geval van Hitler iets weg van het Corpus Christi mysticum, het mystieke lichaam van Christus. Ook dat was ingedaald in de geschiedenis van alle mensen.
Zo bezien was de hegeliaanse Geest het scharnierpunt geweest tussen het christendom en de gedachte aan een bezielde totaliteit die vooral in het moderne Duitsland opkwam. ‘Staat en Volk kunnen bewoond gaan worden door de Geest van God,’ zoals ook Claus-Ekkehard Bärsch beweert in zijn studie over de politieke religie van het nationaalsocialisme. De bezielde natuur wordt geschiedenis met het ondenkbare als gevolg. De verlossing komt dan van binnenuit als een manifestatie van de bezielde natuur. Het lot van het individu wordt dan bepaald door het gezamenlijk lot van een volk, dat in de ban is geraakt van een Verlosser die de weg van de natuur volgt en daarmee de aloude weg van de boosdoeners.
Ook het christendom was een heilsleer geweest, maar wel een die juist tegen de natuur van de mens inging. Dat was het scandalon, zoals Paulus het noemde. Het christendom liet zich niet temmen door de rationaliteit of een ‘ideaal van psychisch welzijn’, zoals dat tegenwoordig opgeld doet, als gesproken wordt over geestelijke gezondheid. Maar een wezenlijk kenmerk van het christendom was ook de mateloosheid. De mateloze liefde en het mateloze verlangen stonden centraal in het hier en nu maar ook tot in alle eeuwigheid. Je zou het ook de christelijke hang naar het oneindige, het onbegrensde en het irrationele kunnen noemen. Hoe mooi die woorden ook klinken, er schuilt hier een adder onder het gras. Die adder is de mogelijkheid van een letterlijke interpretatie.
De twintigste eeuw heeft aangetoond dat de mateloosheid van de christelijke liefde zich zomaar kan omkeren in de mateloosheid van de totalitaire haat. Het letterlijk nemen van een oorlogsideologie, zoals Hitler dat deed, leidde uiteindelijk tot de Holocaust. Op vergelijkbare wijze is het letterlijk nemen van een geopenbaarde waarheid strijdig met alles waar waar een ‘gezonde religie’ voor staat. Ik noem het bewust ‘gezonde religie’ omdat ook – of misschien wel juist – religies heel ongezonde vormen aan kunnen nemen door al- les wat symbolisch is bedoeld letterlijk te gaan opvatten, wat kan leiden tot een extreme tegenstellingen tussen goed en kwaad, wij en zij, een repeterende breuk die niet zelden uitmondt in geweld, moord en doodslag.
Hitlers neiging tot letterlijkheid is opvallend, vooral ook omdat een neiging tot het letterlijk opvatten van ideeën kenmerkend is voor zowel de psychotische waan als het proces van radicalisering. Hitler zag de Joden letterlijk als biologische bacillen, die zijn zuivere Duitsland, het symbool bij uitstek van zijn moeders lichaam, dreigden te besmetten met de vreselijkste geslachtsziekten. Niet voor niets moest Duitsland Judenrein worden gemaakt. De over- gang van de beeldspraak (‘Joden zijn bacillen’) naar de letterlijkheid (‘Joden moeten verdelgd worden als bacillen’) is een opvallend gegven bij Hitler. ‘Der Jude sitzt immer in uns,’ verklaarde hij tegenover Rauschning. De Joden waren niet alleen bacillen maar ook demonen. ‘Demonen zijn immers verschijnselen die in en buiten de mens leven die aan hen gelooft.’
Voor Hitler waren de Joden dus ‘demonische bacillen’. Wie zo gaat denken passeert weldra de grens van de waan – in dit geval de ‘besmettingswaan’ – of heeft die al gepasseerd. Ook bij de door- braak van een psychose verschijnt de taal in zijn meest letterlijke gedaante. In de meeste gevallen eindigt dat met een opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Het wordt anders als dit psychotisch taalverschijnsel een groot deel van een volk in bezit neemt en door het verdwijnen van de afstand tussen de psychoticus en de massa de gelaagdheid van de taal volledig verdwijnt in een moordende letterlijkheid.
De ongrijpbaarheid van dit fenomeen fascineert mij omdat het ook iets lijkt te zeggen over het algoritme van de waan. In de waan lijkt een methode te zitten, een systeem. Al is het een paradox dat er een systeem zou zitten in het ongrijpbare, het chaotische, in iets wat zich volstrekt buiten de orde begeeft, zoals ook een geloof zich kan baseren op een absurditeit, het onbevattelijke dat het ver- stand te boven en te buiten gaat.
Als de waan, het kwaad en complottheorieën iets met elkaar gemeen hebben, dan werd die overeenkomst uitvergroot in de totalitaire waan van de nazi’s. In haar boek over het totalitarisme heeft Hannah Arendt erop gewezen dat de wereld in een toestand kan raken, waar in niemand meer zit te wachten op de waarheid. Er ontstaat dan een omgekeerde wereld, een totalitair universum, waarin de waarheid is opgelost in iets anders, iets wat ons begrip te buiten of te boven gaat.
In een steeds veranderende, onbegrijpelijke wereld bereikte de massa een punt waarop ze alles geloofde en tegelijk ook niets meer, maar ook het punt waarop alles mogelijk was geworden en niets meer waarachtig was. De bedenkers van de nazi-propaganda hadden ontdekt dat het grote publiek bereid was om voortaan het slechtste scenario te geloven, hoe absurd dit ook was, want het deed er niet meer toe of er van overheidswege gelogen werd of niet. Alles was immers een leugen geworden.
Een meerderheid kan iemand kiezen die de democratie om zeep helpt. Dat is in Duitsland in het interbellum gebeurd. Het parlement destijds was een kakelend kippenhok waar geen adequaat weerwoord meer opklonk tegen de totalitaire verleidingen die de utopische vergezichten van uiterst links en uiterst rechts in die tijd te bieden hadden. Bovendien heerste er destijds een toenemende onzekerheid over de gevolgen van een opkomende economische crisis, waarop het democratisch systeem niet langer een adequaat antwoord had.
Vooral in Duitsland heerste een wereldbeeld waarin taal, geschiedenis, volksaard en het belang van eigen grondgebied de boven- toon voerden en een spiritueel beleefde volksgemeenschap het ideale tegenbeeld werd van een ‘Geselschaft’ als een optelsom van geïsoleerde individuen. Dat alles droeg eraan bij dat een hele cultuur in korte tijd kon omslaan in het register van een collectieve waan.
Blijkbaar kan er sprake zijn van een sluimerend proces dat al een tijdje onder het oppervlak gaande is en ineens als bij de uitbraak van een epidemie het hele systeem in bezit neemt. Hoe je je dan ook wapent tegen deze epidemie van het kwaad, er is geen kruid tegen gewassen. De leugens van de totalitair geworden leider nemen de werkelijkheid dan totaal in bezit. De waarheid verstikt en zelfs de taal verandert van gedaante. Volgens Arendt zijn totalitaire leiders er weliswaar van overtuigd ‘dat ze consistent de fictie moeten volgen alsook de regels van de fictieve wereld die ze gedurende hun strijd voor de macht hebben opgesteld, maar dat ze slechts geleidelijk de volledige implicaties van deze fictieve wereld en zijn regels ontdek- ken.’
Hoewel ze de woorden ‘waan’ of ‘waanzin’ in dit verband niet gebruikt, is het duidelijk dat de ‘ficties’ en de ‘regels van de fictieve wereld’ die totalitaire leiders voor zichzelf hebben gecreëerd, niet overeenkomen met wat het menselijk verstand onder de alledaagse werkelijkheid verstaat. In deze tijd van complottheorieën, gekoesterde waandenkbeelden en onnavolgbare radicaliseringsprocessen die uit kunnen lopen in massaal geweld, zijn er nog altijd – of we- derom – mensen die worden meegevoerd in ‘fictieve werelden die zich vormen volgens fictieve regels’.
Met dat actuele gegeven voor ogen klinken de woorden van Arendt opvallend actueel. Haar analyse van het totalitaire systeem richt zich op de logica van fictieve werelden. Voortdurend is zij erop uit om te abstraheren en vooral niet te vervallen in de geijkte patronen van afschuw, morele verontwaardiging en demonisering. Op klinische wijze weet zij de regels van de fictieve wereld van de nazi’s bloot te leggen, waardoor de beklemming in haar betoog alleen maar sterker wordt. Aan deze systeemlogica van de waan valt immers niet te ontsnappen.
Als een religieus geloof plotseling wegvalt, ontstaat er een leegte. In de plaats van die leegte kan ook een substituut van de transcendentie ontstaan. Hierbij – en ook elders in dit boek – hanteer ik de term ‘transcendentie’ doorgaans in de traditionele, theologische zin van woord: als iets wat de mens en de werkelijkheid als geheel overstijgt. Als men God dood verklaart, dan doodt men ook de transcendentie. Maar wat was dat dan precies, die transcendentie? Je kunt transcendentie zien als zoiets als een hogere werkelijkheid, iets wat zich boven of buiten de natuur bevindt, of iets wat zich schuilhoudt achter de werkelijkheid.
Daarnaast zijn er mensen die het transcendente opvatten op het niveau van de zintuiglijke werkelijkheid. Zij gaan er vanuit dat alles in de wereld is, maar dat onze zintuiglijke indrukken of zelfs ook onze ervaringen van ruimte, tijd en causaliteit van binnenuit gestructureerd worden door iets wat in de structuur van onze hersenen zit, en in laatste instantie dus ook in de wereld zelf aanwezig is. En tenslotte is er de opvatting van een ‘transcendente immanentie’. Als er al een God zou zijn, dan een historische God die zich manifesteert in ‘de wordende Geest’, zoals Hegel dat had bedacht.
Waar spreken we eigenlijk over als we het hebben over de ontkenning van transcendentie? De moderne, geseculariseerde betekenis van transcendentie is zoiets als wat Safranski noemt… ‘de plek waarop leven en denken van de mens zijn gericht en waar hij thuis kan komen. Een plek die iets representeert wat meer en iets anders is dan het puur “menselijke”.’Dat is een nogal verwaterde, wellicht aan Heidegger ontleende opvatting van het begrip transcendentie waarin het woord ‘thuiskomen’ centraal staat.
Transcendentie raakte bij Heidegger gaandeweg verbonden met het begrip ‘wonen’, dat wil zeggen: een betekenisvolle relatie aangaan met je eigen leefomgeving. In die zin kan transcendentie alles zijn dat op enigerlei wijze met dat begrip ‘thuiskomen’ van doen heeft: de eigen nationaliteit, identiteit, de eigen gemeenschap, de westerse beschaving, het grote geheel, de natuur of het universum etc..
Maar met het verdwijnen van transcendentie doel ik op het wegvallen van iets onbenoembaars, iets dat dit alles te boven gaat, een samenhang op een hoger niveau. Of het nu in de leegte is van ‘het grote niets’ of in de leegte van een verdwenen geloof, een basispatroon van de verdwenen religie kan zich dan manifesteren in de wereld van de waan die in ons post-waarheid-tijdperk andere, maar tegelijk ook vertrouwde vormen aanneemt. Met dat patroon van de waan voor ogen ben ik niet alleen het kwaad in de waan van Hitler anders gaan zien, maar kreeg ik ook een ander zicht op de waan van Poetin.
‘Als niets waar is, is alles geoorloofd’, zei Nietzsche die God dood had aangetroffen in zijn eigen tijd. Nietzsche beweerde dat zijn boodschap omtrent de dood van God te vroeg was gekomen. Het zou nog minstens twee eeuwen duren voordat de mensheid aan die verschrikkelijke waarheid toe was. Als dat waar is – maar wat is nog waar sinds Nietzsche? – hebben we nog een lange weg te gaan met het verdwijnen van de waarheid. De boodschap van Nietzsche omtrent de dood van God was ook een opdracht voor een nieuwe fundering van de moraal. Maar die nieuwe fundering is nog nooit gevonden. Als niets meer waar en alles geoorloofd is, betekent dat een vrijbrief voor de meest wrede despoten: Hitler…, Poetin…, au suivant !