Rusland & het verweesde Westen
‘Russische afwijzing van de ‘Westerse’ waarden als democratie, tolerantie of mensenrechten, schopt tegen het zere been. Toch vragen wij ons zelden af wat nou echt achter deze afwijzing schuilgaat; wij denken meteen aan superioriteitsgevoelens en rabiaat nationalisme. Maar wanneer er een bres in dit standaardbeeld wordt geslagen, ontvouwt zich een heel ander verhaal. De Russische journalist Andrei Arkhangelsky stelde onlangs een scherpe diagnose in zijn artikel op Raam op Rusland: volgens hem komt die afwijzing voort uit een moreel vacuüm, een ‘negatieve ethiek’. Een dergelijke ‘ethiek’ kent geen eigen waardensysteem, maar bestaat louter uit afwijzing van de ander – het is gigantomanie rondom een leegte. De negatieve ethiek is samen te vatten tot één syllogisme, aldus Arkhangelsky: ‘Wij hebben altijd gelijk omdat iedereen liegt’.
Dat schreef de filosoof Ivana Ivkovic in een artikel in Raam op Rusland met als titel: ‘Ook het Westen lijdt aan ideologische leegte.’ Rusland koos volgens haar voor het revitaliseren van een ideologische leegte. Haar conclusie luidde als volgt:
Ook in het Westen is de crisis van de liberale democratie dus een geijkt moment om de eigen politiek te revitaliseren. Dat is zelfs noodzakelijk. Er moet iets gebeuren met de groepen die zich niet vertegenwoordigd voelen. We moeten een andere omgang zien te vinden met dissensus, met onenigheid, in de maatschappij. Anders lopen we de kans om te vervallen in een politieke berusting waarbij we ook de boel bij elkaar houden door het creëren van vijandsbeelden.
Dit artikel van Ivkovic verscheen in 2016. Ik denk niet dat nu iemand het nog in zijn hoofd zou halen om iets dergelijks te beweren, en zeker niet over het huidige Rusland. Maar ook wat ze zei over de crisis van de liberale democratie. We zijn iets kwijt geraakt, maar wat? We leven in een verweesde samenleving. Dat soort taal hoor je nog maar zelden. De oorlog in Oekraïne heeft inmiddels de bakens verzet. Er is een andere wind gaan waaien als het gaat om kritiek op de ideologische leegte van het Westen. Hoezo revitaliseren? Je kunt populist zijn of nationalist, wappie of complotdenker, maar dan ga je nog niet een ander land met raketten bestoken.
Als populisme een vorm van revitaliseren van ideologische leegte zou zijn, wat waren dan de eerste tekenen van het opkomend populisme in Europa? De eerste symptomen tekenden zich in Nederland al heel vroeg af met de opkomst van Pim Fortuyn. Je zou dat het begin van een ‘populistisch verzet tegen de leegte’ kunnen noemen. In dat verzet heeft het westelijk populisme inderdaad iets gemeen met de haat van Poetin tegen de westerse cultuur. In zijn optiek is Poetin niet zelf, maar zijn wij, West-Europeanen, in een waan beland. De crisis die hij signaleert had Fortuyn ook gezien. Maar is dat ook zo? Eerder schreef ik over ‘het populistisch verzet tegen de leegte’ het volgende.
In zijn boek De verweesde samenleving (1995) beweerde Pim Fortuyn dat een zeer belangrijk en uiterst vitaal ‘mechanisme van collectieve vorming, handhaving en overdracht van normen en waarden’ gemargnaliseerd is door de marginalisering van de kerkelijke genootschappen. Daar is nooit een nieuw mechanisme voor in de plaats gekomen. Die bewering viel destijds niet zo goed bij de seculiere meerderheid die zich in Nederland sinds de jaren zestig heeft gevormd.
De idealen van de babyboomers hebben de traditionele religie niet kunnen vervangen, zeker als we het hebben over de overdracht van normen en waarden. De babyboomers droomden van het Beloofde Land, maar het tegendeel was het resultaat. De samenleving is mede door de secularisering geatomiseerd en versplinterd. Secularisering leidde ook tot hyperindividualisme. Bij het verdwijnen van de transcendentie werd het geluk een waarde die iedereen kan opeisen als een recht.
In zijn boek De geest van Pim (2003) gaat Dick Pels op zoek naar de geestelijke bronnen van Fortuyn. Zo komt hij op de bedenkelijke vorm van ‘personalisme’, de sterke man in de politiek die alles in één keer komt oplossen. Wonderlijk genoeg noemt hij dan niet John F. Kennedy, maar Mussert als Fortuyns rolmodel. ‘Ook Mussert hekelde ‘de geest van futloosheid, onmacht, onwil, onverschilligheid, ongeloof, verdeeldheid, schotjesgeest, krakeelzucht’ en wilde het verval van de natie keren met behulp van wilskracht, fierheid, plichtsgevoel, geloof in eigen kracht en bestaansrecht, nationale zin, solidariteitsgevoel.’ Populisme kan zomaar door slaan in fascisme en autocratie, al ging Dick Pels destijds niet zo ver in zijn analyse van Fortuyns Dat zou ook niet politiek correct zijn geweest.
Pels wijst in dit verband wel op een slogan van Mussert die niet alleen een opvallende gelijkenis vertoont met de anti-metabool in de inaugurale rede van Kennedy, maar ook met het ‘at your service’ van Fortuyn. Men moest van Mussert niet vragen: ‘Wat zal de Beweging voor mij kunnen doen?’, maar andersom: wat kan ik doen voor het Nederlandse volk’? Een daar werd Pels opeens heel scherp. Volgens hem formuleerde Fortuyn ‘een liberaal idee van leiderschap dat het fascistische Führerprinzip in een democratische context plaatst.’
Als Fortuyn nog had geleefd, zou hij deze vergelijking ongetwijfeld als een vorm van demonisering hebben gezien. Het was immers Kennedy die hij bewonderde en niet Mussert of Hitler. Mussert was ook allerminst een charismatisch leider, eerder – zoals Frits Boterman hem karakteriseert: ‘een vrij kleurloze figuur, meer een bedrijfsleider, dan een bevlogen ideoloog of politicus.’
Blijft de vraag in hoeverre het charismatisch personalisme van Fortuyn fascistoïde trekjes vertoonde. Volgens Pels wilde Fortuyn de belichaming worden van zijn volk. In een interview met Elsevier in september 2001 verklaarde Fortuyn: ‘Den Uyl gaf grote lezingen: de leider gaf aan hoe wij het moesten zien. Zo’n type hebben we weer nodig. Iemand die het kan voordoen. Dan word je vanzelf de incarnatie van het volk.’
Je kunt de woorden ‘incarnatie van het volk’ op twee manieren duiden. Als een aanwijzing voor een fascistoïde versmelting van volk en leider, waar Fortuyn naar verlangde. Maar ook als een diepgevoelde behoefte aan bezielend leiderschap van een persoon die ogenschijnlijk niet behept is met een vorm van interne tweestrijd. Met dat laatste raakte Fortuyn destijds een gevoelige snaar bij het Nederlandse volk. Hij zou leider worden by speech. Hij droomde van grote redevoeringen, bezielende toespraken, inspirerende woorden, pakkende oneliners.
Fortuyn wilde worden als Kennedy. Dit rolmodel paste niet alleen in een collectieve behoefte die hij om zich heen ontwaarde, maar wellicht ook in een psychologisch defect in zijn eigen persoonlijkheid. Een charismatisch leider creëert de ma- gische betovering, die de ervaring van de werkelijkheid kan trans- formeren in de illusie van een nieuwe werkelijkheid. Hij heeft een gevoelige antenne voor het beslissende moment, de Kairos, het uur van de waarheid, de nood van het hier en nu, die de redenaar omzet in iets nieuws. Daarvoor zijn charismatische krachten nodig, die zich zowel ten goede als ten kwade kunnen keren.
In zijn boek The Hitler of History (1998) stelt John Lukacs dat Hitler een moderne populist was omdat het nationalisme bij hem niet langer latent aanwezig was, maar openlijk met zijn populistisch leiderschap was verbonden. De woorden Volksgemeinschaft en Volksgenossen waren cruciaal bij dit nieuwe leiderschap. Tijdens zijn verkiezingscampagne had Hitler doelbewust geen politiek programma geformuleerd, omdat hij alle sociale lagen van de Volksgemeinschaft wilde vertegenwoordigen. Zelfs in die tijd van hoge werkloosheid en sociale spanningen sprak zijn populistisch nationalisme meer aan dan zijn economisch appèl.
Om misverstanden te voorkomen, de vergelijking die ik wil maken tussen enerzijds het charismatisch leiderschap met zijn versmelting van leider en volk en anderzijds het draconische principe van de uitsluiting, zoals Hitler dat aan de dag zou leggen, legt geen direct verband tussen Hitler en hedendaagse populisten die zich ontpoppen als een charismatisch leider.
Het verband ligt zuiver en alleen op het niveau van het onpeilbare begrip ‘charisma’, dat juist in de jaren zestig opdook bij een aantal bevlogen leiders zoals John F. Kennedy en Martin Luther King. Het tijdvak van the sixties werd op zichzelf gekleurd door het verlangen naar charismatisch messianisme in tijden van voorspoed en vooruitgang. Zoals dat charismatisch messianisme ook in het interbellum in de lucht hing, maar dan in een tegengestelde sfeer van verval en ondergang.
Ook Pim Fortuyn was gefascineerd door een vorm van gezegend, charismatisch leiderschap. Daar is op zich niets mis mee. Het gevaar zit in de theologische lading die het denken over dit soort charisma kan krijgen. Fortuyn sprak graag in Bijbelse termen, zoals ook Kennedy en Luther King dat deden. Volgens Fortuyn hadden de babyboomers geweigerd de vaderrol op zich te nemen. Daarmee sprak hij in de gelijkenis van het gezin. De vader, de zoon en de band van de Heilige Geest. Zijn boek De verweesde samenleving besloot hij met de Bijbelse woorden: ‘Ik ben gereed. U ook? Op weg naar het Beloofde Land!’
Maar lag in de erfzonde, die Fortuyn bij zijn eigen generatie her- kende in het verzaken van de vaderplicht, niet ook de verleiding die een mens kan hebben om de rol van Jezus te gaan spelen? Dat was een verleiding die in de jaren zestig voelbaar werd. Die rol loopt zelden goed af, zoals ook elk decennium weer te zien is bij de passie- spelen in het Beierse plaatsje Oberammergau. Als er iets is dat zowel John F. Kennedy en Pim Fortuyn in de verleiding heeft gebracht om de rol van messias te gaan spelen, dan moet het de ontdekking van hun eigen charisma zijn geweest.
Schrijnend is overigens dat Fortuyn er wel degelijk in geslaagd is om op het persoonlijk vlak zijn geheiligde missie te voltooien, zij het op tragische wijze. Net als Kennedy werd hij immers vermoord, het noodlot waarvoor zijn moeder hem zo vaak gewaarschuwd had. Fortuyn werd vermoord door Volkert van der G., een dierenactivist die volgens de psychiaters die hem na zijn fatale daad onderzochten leed aan obsessief-compulsief gedrag, dat zou hebben geleid tot perfectionisme en een onbuigzame houding in morele kwesties. Volgens anderen was hij behept met het syndroom van Asperger. Zijn tragische karakter vertoonde de leegte die ook herkenbaar was in het karakter van Lee Harvey Oswald, de moordenaar van John F. Kennedy.
In zijn boek Oswald’s Tale, An American Mystery (1995) deed Norman Mailer verslag van zijn onderzoek naar het motief van Oswald. Hij was daarbij niet geïnteresseerd in complottheorieën over de moord op Kennedy, die nog altijd de ronde doen, maar puur naar wat er in de dader zelf is omgegaan. Hoe komt iemand tot zo’n daad? Wat bezielt hem? Mailer ging in zijn onderzoek naar de zielenroerselen van Oswald niet over één nacht ijs.
Zo dook hij in de archieven van de KGB, die na 1992 toegankelijk werden en waar ook dossiers over Oswald waren bewaard. Ondanks het inleving vermogen dat Mailer tentoonspreidde was de conclusie van zijn be- toog ontluisterend. Het karakter waarnaar hij op zoek was ontglipte hem. Wat overbleef was het beeld van een soort ‘man zonder eigenschappen’, tergend gewoon en alledaags.
Het onderzoek van Mailer wijst uit dat deze vorm van het kwaad voortkomt uit een ultieme leegte die kennelijk wordt getriggerd door de overmaat aan charisma dat een potentiële messias tentoonspreidt. Het is de begeestering van de menigte, een obscure kracht die ook de moordenaar heeft wakker geroepen. Elke Jezus kent zijn Judas. Heldendom roept volgens Mailer vaak een wezen tevoorschijn dat voorbestemd is om helden te doden. Moord lijkt het noodlot te zijn dat iedere zichzelf verklaarde messias over zich afroept, of hij nu John F. Kennedy, John Lennon, Pim Fortuyn, Jean Jaurès, Martin Luther King of Jezus Christus heet.
Hitler wist in dat opzicht de dans van het noodlot aardig te ontspringen. Soms leek het bijna of hij van hogerhand bescherming genoot. Door de complotdenkers onder de Hitler-biografen is ook daar vaak over gespeculeerd. Zo zou Hitler tegen zijn zus Paula gezegd hebben: ‘Ik geloof dat Onze Lieve Heer mij een beschermende hand boven het hoofd houdt.’ Of daar iets van waar is of niet, zker is dat de lege huls telkens weer het noodzakelijke tegenbeeld is van een zelfverklaarde messias. Maar wellicht is het omgekeerde ook waar. De ultieme leegte roept een messias op. Of op zijn minst een pseudo-messias, zo er al enig verschil bestaat tussen deze twee fenomenen.
Hitler zou een psychopaat zijn geweest, net als Poetin nu. Daarmee herhaalt de geschiedenis zich, en hebben de babyboomers voor eeuwig gelijk. Zij hebben achteraf alles gezien, en zien het nu weer voor hun ogen gebeuren. Een vermeende schuld was de verborgen drijfveer van heel wat ongenoegen dat in de roerige jaren zestig naar boven kwam. Maar kan er eigenlijk wel zoiets als een collectieve schuld bestaan? Het is een lastige vraag, waar moeilijk een antwoord op te geven is als je niet zelf met een dergelijke schuld bent geconfronteerd. Moet elke katholiek zich verantwoorden nu blijkt dat veel priesters zich decennialang schuldig hebben gemaakt aan seksueel geweld en intimidatie? Moet ik mij als Nederlands staatsburger verantwoorden voor de misdragingen van ‘onze jongens’ tijdens de politionele acties in Indonesië?
En zo ja, geldt het dan ook voor de slavenhandel in de tijd van de West-Indische Compagnie of de heksenverbrandingen in de late middeleeuwen? Of – wat het heden betreft – moet ik mij collectief schuldig voelen met de welvarenden in deze wereld, nu er nog altijd ergens ter wereld honger wordt geleden? Sinds de jaren negentig viert de ‘sorry-cultuur’ hoogtij in Nederland. Zelfs stadsbussen die geen passagiers meenemen dragen aan de voorzijde het opschrift: ‘Sorry, geen dienst.’
Veel Molukkers in Nederland hebben wellicht een gevoel van plaatsvervangende schuld gekend na de gijzelingsacties in de jaren zeventig. Mogelijk dat veel moslims tegenwoordig met een vergelijkbaar fenomeen te kampen hebben. Ze worden aangesproken op een collectieve schuld, omdat fundamentalistische moslimterroristen handelen uit naam van de islam.
Maar hoe kun je een collectieve schuld voelen als moslim, terwijl je je persoonlijk niet verantwoordelijk voelt voor dergelijk barbaars gedrag van je geloofsgenoten? Je voelt je misschien niet alleen geloofsgenoot, maar zelf ook slachtoffer, hoe vreemd dat ook klinkt. Juist dat verholen slachtofferschap kun je moeilijk uiten als er sprake is van een vermeende collectieve schuld.
In de jaren zestig hadden de rebellerende babyboomers juist de nei- ging om de generatie van hun ouders collectief als schuldigen in de beklaagdenbank te zetten. De babyboomers werden boos en raakten daardoor de weg kwijt. Pim Fortuyn heeft in zijn boeken De verweesde samenleving (1995) en Autobiografie van een Babyboomer (2002) een indringend zelfportret getekend van de naoorlogse generatie die het in de jaren zestig en zeventig uiteindelijk zou hebben gefaald, ondanks hun opzichtige drang naar wereldverbetering en maatschappijverandring.
Volgens Fortuyn kwam dit voort uit het trauma van ‘de gemiste vader’ en het onvermogen om zelf de vaderrol op zich te nemen. Het probleem met deze redenering is dat zij niet te bewijzen, laat staan te weerleggen is. Zeker is dat de generatie van direct na de oorlog een diep gevoel van leegte heeft ervaren. Misschien was het die leegte waaruit nadien een wonderlijk mengsel van boosheid en eigenwijsheid is ontstaan. Babyboomers kregen de neiging het altijd beter te weten. In ieder geval beter dan hun ouders die in de oorlog meer hadden kunnen doen, niet alleen in het verzet maar ook voor de Joden.
In 2011 raakte ik zelf betrokken bij een debat over het fenomeen De boze babyboomer. Aanleiding was het gelijknamige essay van Anet Bleich, waarvan het laatste hoofdstuk in een paginagroot artikel in de Volkskrant was verschenen. Bleich nam daarin stelling tegen het opkomend populisme, dat zij namens de babyboom-generatie in de beklaagdenbank zette. ’Het meest belachelijke aan de babyboomers is wel dat ze verzetsstrijder wilden gaan spelen na de oorlog. Schandelijk hoe ze mensen als ‘fascist’ verketterden…’ ’Nooit gedacht,’ zo schreef Bleich, ‘dat ik nog eens in een nationalistisch Nederland zou wonen.’ Ze was boos: een boze babyboomer.
Directe aanleiding voor mij om op deze stellingname te reageren was een foto boven haar artikel in de Volkskrant. Die foto was genomen in mei 1969 tijdens de Maagdenhuisbezetting. In een van de studenten die zich achter een paraplu schuil hielden voor het geweld van een waterkanon, had ik mezelf herkend. De andere student was Hans Kraan, mijn klasgenoot op het Ignatiuscollege. Met Hans had ik na onze schooltijd nog een paar jaar een studentenwoning in Amsterdam-Oost gedeeld. In het Maagdenhuis heb ik destijds maar één nacht gebivakkeerd. Ik was meer een sensatiezoeker dan een verzetsstrijder. Hans bleef tot het bittere eind bij de bezetting aanwezig en werd ook na afloop veroordeeld door de rechter tot een boete van tweehonderd gulden.
Bleich had in haar tirade in de Volkskrant een verband gelegd tussen ‘de boze babyboomers’ en een verlate schaamte voor de laksheid van hun ouders, die het in de oorlog hadden laten afweten. ‘Als ooit verzet op zijn plaats was geweest, dan wel in die omstandigheden,’ zo stelde zij. ‘Maar een grote meerderheid van de bevolking koos voor passivteit en aanpassing.’Als je de naoorlogse tijd zo beziet, dan is de oorlog nooit opgehouden.
Na de jaren zestig volgden de jaren zeven-tig en dat was bij uitstek het decennium van het extreem-linkse terrorisme. In de woning, waar ik in die jaren met Hans woonde, kwamen begin jaren zeventig wonderlijke mensen over de vloer, onder wie nogal wat radicale marxisten uit Duitsland, van wie het me achteraf niet zou verbazen als ze later bij de RAF zijn terechtgekomen.
Met mijn reactie op het artikel van Bleich wilde ik wijzen op de donkere keerzijde van het fenomeen ‘de boze babyboomer’. ‘Hoe zo boos?’, vroeg ik. De babyboomers hadden het er zelf naar gemaakt. Ik liet mij gaan in een cascade van retorische vragen. Waar zijn de idealen van de jaren zestig, nu zestig jaar na dato? Waar is het vergezicht op een andere samenleving? De spreiding van kennis macht en inkomen? Waar is de vergaande democratisering die de babyboomers voor ogen stond? Waar is de groene aarde met schoon water en schone lucht? Waar zijn de opstandige jongeren? Waar zijn de drop-outs?
Waar is het paradijs op aarde dat heel even in aantocht leek? Waar is het Beloofde Land van de babyboomers? Dat paradijs op aarde is er nooit gekomen. Er is een oude Bijbelse wijsheid die zegt dat iedere generatie de mogelijkheid krijgt om het Beloofde Land binnen te trekken. Babyboomers hebben even in de waan mogen verkeren dat zij op weg waren naar dat beloofde land. Maar die verstandsverbijstering heeft gelukkig niet lang mogen duren.
Mijn reactie op Bleich had een gevoelige snaar geraakt. Op mijn artikel kwamen destijds bij de Volkskrant 49 reacties binnen, waaronder felle commentaren van een aantal prominente linkse opinieleiders, onder wie Marcel van Dam en Max Pam. Van Dam liet onder meer het volgende weten: ‘De stelling van Mous dat de babyboomers in de jaren zestig de weg zijn kwijtgeraakt, wordt begrijpelijker tegen de achtergrond van zijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, waarin hij de psychose die hem in 1966 trof in de context plaatst van zijn geloofsafval. ‘
Voor mij betekende het afscheid van de religie in dezelfde tijd een bevrijding. Anders gezegd, de bevrijding van de Duitse bezetting kreeg voor de babyboomers een vervolg in het afscheid van de religie. Voor de een leidde dat tot een hernieuwde bevrijding, voor de ander tot een psychose. Ik zat dus aan de verkeerde kant van de geschiedenis.
In mijn kritiek op Bleich had ik beweerd dat ‘links’ de vernieuwing van de jaren zestig geannexeerd had. Bleich ging in haar betoog over ‘de boze babyboomer’ zelfs nog een stap verder: zij wilde de secularisering als een verdienste van de linkse babyboomers bestempelen. ‘Het is dus geen wonder,’ zo schreef zij, ‘dat de kritische golf die over de westerse wereld sloeg, niet alleen leidde tot crisis en al dan niet geslaagde aanpassingspogingen binnen de kerken, maar ook tot secularisering.’
Met die bewering zag zij een belangrijke oorzaak van de secularisering over het hoofd. Ook de snelle secularisering van die jaren was mede een gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Bovendien is de ware erfenis van de jaren zestig inmiddels gemeengoed en daarmee onzichtbaar geworden, zoals ook de invloed van het fenomeen Adolf Hitler, zonder wie er wellicht helemaal geen roerige jaren zestig hadden bestaan.
Dat neemt niet weg dat babyboomers in die tijd inderdaad heel boos konden worden. Maar wat heeft dit allemaal opgeleverd? De golf van verzet van de generatie van ’68 is nadien inderdaad gestuit op een populistische tegenbeweging. Extreem individualisme maakte plaats voor een hang naar collectieve identiteit en een gedeelde geschiedenis van de natiestaat. In dit verband spreekt Thierry Baudet tegenwoordig over een ‘pre-politiek sociaal fundament’.
Dat is een metafysisch begrip dat ik niet goed kan duiden, tenzij ik hieruit begrijp dat dit ‘pre-politiek sociaal fundament’ ook Blut und Boden zou kunnen zijn. In die zin hebben Baudet en Wilders iets met Poetin gemeen… en uiteindelijk natuurlijk met Hitler. Elke vorm van populisme is schatplichtig aan Hitler.
Laat Pim Fortuyn het niet horen. Die draait zich om in zijn graf.