Waar komt het kwaad in de wereld vandaan? Al met al is het hoogst onwaarschijnlijk dat er zoiets onnatuurlijks als een ‘crimineel gen’ bestaat. Het erfelijk materiaal van mensen is voor 99,7 tot 99,9 procent identiek. Wel kunnen er mogelijk mutaties optreden in een bepaald gen, waardoor er stofwisselingsziekten ontstaan die van invloed zijn op de vorming van agressief gedrag of een verminderde weerstand tegen stress. Een gebrek aan ‘veilige binding’ in de kindertijd kan invloed hebben op de ontwikkeling van empathie en het herkennen van emoties van anderen, maar daarmee houden de zekerheden zo’n beetje op binnen de huidige stand van wetenschap.
Als het kwaad bij Hitler al in de genen zat, zou dat zijn latere bewering op zijn minst wat meer begrijpelijk maken, namelijk dat de Joodse uitvinding van het geweten een verminking zou zijn van de natuur, zoals de Joodse besnijdenis een verminking was van het lichaam. Was dat wereldbeeld van Hitler dan wel zo gestoord? Zat er soms een methode in zijn waanzin, een absurde methode dat wel, een post-roomse, ketterse logica misschien, die ook kan opduiken in het algoritme van de waan? Sinds die ongemakkelijke vraag bij mij opkwam, liet hij mij niet meer los, temeer omdat ik hem ook zag opduiken in de ideeën die sommige Hitler-onderzoekers hebben ontwikkeld. Ouderwetse ideeën die in onze extreem seculiere tijd allengs achter de horizon verdwijnen.
De geschiedschrijver zoekt oorzaken en verbanden, zelfs voor ontwikkelingen die geen verband hebben, zich lijken te onttrekken aan de causaliteit en het menselijk voorstellingsvermogen te buiten gaan, zoals de Holocaust. Maar zelfs dit ‘te buiten gaan’ zou een historisch fenomeen kunnen zijn dat zich gaandeweg in de publieke geschiedenis heeft aangediend. Zeker is dat in de vroegste Hitler-biografieën, zoals die van Alan Bullock uit 1952, de Holocaust nauwelijks ter sprake komt. Deze grootste calamiteit in de moderne geschiedenis had wel degelijk bestaan, maar het historisch beeld ervan was anders dan nu, zoals het huidige beeld van de Holocaust ook anders zal zijn dan in de komende eeuwen, zeker als het gaat om de oorzaak ervan.
De geschiedenis heeft de gewoonte om zichzelf te herhalen. De menselijke geest zoekt een betekenis, zelfs voor het absurde, en als hij die betekenis niet kan vinden, gaat hij er een verzinnen. Het is ook de fictie die de waan verbindt met de historiografie. De geschiedenis is de zingeving aan het zinledige, heeft Theodor Lessing ooit in zijn gelijknamige boek beweerd. Volgens Lessing is het idee, dat een beschrijving van het verleden op welke manier dan ook een afspiegeling is van dingen die in het verleden werkelijk zijn gebeurd, niet minder dan een waanidee.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Lessing gezien hoe veel Duitse intellectuelen zich in hun rechtvaardiging van hun eigen oorlogszucht beriepen op de waan van de geschiedenis. Dat mechanisme herhaalde zich later bij Hitler en tegenwoordig andermaal bij Poetin, die evenals Hitler over het uitzonderlijke talent beschikt om in taal precies het omgekeerde te suggereren van wat hij werkelijk meent.
De meest simpele structuurelementen van de taal worden in een waan door elkaar gegooid. Het brein gaat functioneren in een nieuwe structuur, die op het eerste gezicht geen structuur meer heeft, maar in feite wel degelijk een vorm van orde vertoont. In die nieuwe orde hebben de basale elementen van de ordening hun gebruikelijke posities verloren. Ze zijn op drift geraakt. De taal en daarmee het denken is in een andere werkelijkheid beland. De waan is zoiets als een kortsluiting in het brein, die ontstaat als het ik-ideaal zo hoog is gesteld, dat het in werkelijkheid onmogelijk te realiseren valt. De waan creëert dan een nieuwe, absurde structuur voor de werkelijkheid, een alternatief, waarin je kunt geloven en waarin het onbereikbare ideaal alsnog verwezenlijkt kan worden.
Toch blijft de vraag bestaan of er een uitzonderlijke, noem het een een psychotische of demonische modus van het bewustzijn bestaat, die niet noodzakelijkerwijs afstevent op een totale uitputting van het organisme, maar uiteindelijk in balans komt – niet alleen met zichzelf maar ook met de omgeving – en vervolgens de totale werkelijkheid gaat tranformeren in een proces van inkeer en ommekeer, hetzij ten goede, hetzij ten kwade. En zo ja, wat zijn dan de condities voor het ont- staan van een dergelijke uitzonderlijke modus van het bewustzijn, die zichzelf in stand kan houden? Hoe verloopt dan het interactieproces met de omgeving? Hoe word je een Hitler… of anders wel: een Jezus?
In een wereld van fictie en leugens voelden de nazi’s zich als een vis in het water. En het laatste wat een vis ontdekt is het water waarin hij zwemt. Superfake wordt dan superecht. Waarin verschilt de waan dan nog van de alledaagse ervaring van realiteit? Een ding is zeker, met deze categorie-verschuiving in de ervaring van de werkelijkheid kan er iets grondig mis gaan in het besef van goed en kwaad.
Als het algoritme van de waan onzichtbaar is voor degene die zelf in de waan verkeert, dan kan het zijn, dat dit algoritme zich ook in het normale bewustzijn werkzaam is, bijvoorbeeld door de waan voor jezelf in stand te houden als je niet – of niet meer – in een waan verkeert. Maar ook de waan op zichzelf kan op enigerlei wijze correleren met een werkelijkheid buiten de waan, al was het maar omdat het geluid van de regen als je droomt wel degelijk verband kan hou- den met de inhoud van je droom.
‘Maar al kan ik me dan vergissen in zulke gevallen – is het niet mogelijk, dat ik onder narcose ben? Als ik het ben en als de narcose me van het bewustzijn berooft: spreek ik en denk ik niet werkelijk? Ik kan niet in ernst aannemen, dat ik nu droom. Wie in zijn droom zegt ‘ik droom’, ook al spreekt hij daarbij verstaanbaar, heeft net zo min gelijk al wanneer hij in zijn droom zegt ‘het regent’ terwijl het inderdaad regent. Ook wanneer zijn droom werkelijk verband houdt met het geluid van de regen.’
Deze woorden schreef Wittgenstein enkele dagen voor zijn dood. Ze zijn te lezen als laatste zinnen in zijn boek: Over zekerheid. Volgens Wittgenstein was het proces van betekenen, dat zich in het bewustzijn voltrekt, een semiotisch proces dat op zichzelf niet te begrijpen is. Dat maakt dat de werkelijkheid in laatste instantie onkenbaar is en daarmee ook de geschiedenis. De taal is een complot waarmee de menselijke geest is behekst, en dat complot is op zichzelf niet te ontrafelen. Is de wereld werkelijk of dromen wij die? Dat is de kernvraag waar het hier om draait.
Zelfs onze gedachten hebben iets van een droom. Je kunt er nooit helemaal zeker van zijn dat je niet droomt, zelfs niet als je klaarwakker bent. Wat is het onderscheid tussen wat wèl en wat niet onder woorden gebracht kan worden, wat gezegd kan worden en wat ‘zich toont.’. De logica heeft niets te maken met de vraag of de wereld zoals wij die waarnemen werkelijk bestaat of niet. Misschien ervaren wij die wereld wel volgens de wetten van een absurde logica, die niet veel van doen heeft met de logica van het denken. Misschien is de wereld zelf wel een waan, een donkere spiegel die de taal ons voorhoudt.
Volgens Wittgenstein zou ons bewustzijn zelfs een toestand kunnen zijn die doet denken aan een narcose, maar die in eerste instantie niet als zodanig wordt ervaren. Zoiets als een slaapwandelaar die slaapt terwijl hij zich gedraagt alsof hij wakker is. De zintuigen ontvangen dan gewoon alle prikkels van buiten. En al registreert het brein alles wat er binnenkomt, het ogenschijnlijk van zichzelf bewuste sturingsmechanisme gaat voort in de somnambule sluimering van de droomtoestand. Het leven zelf is dan een waan. En wie weet is doodgaan dan zoiets als wakker worden. Awakening from the dream of life, zoals de dichter Shelly ooit dacht.
Ook uit een waanwereld kun je ontwaken. Droom is misschien ook wel een treffende definiëring van de waan als zodanig, die door het subject zelf doorgaans niet als waan wordt ervaren. Zo’n structurele droomtoestand van het bewustzijn zou ook een mogelijke verklaring kunnen bieden voor de verschijning van het ultieme kwaad, die in het bewustzijn onzichtbaar blijft voor wie het kwaad bedrijft. Als slaapwandelend kun je moorden plegen. Dat is in feite ook wat Hitler heeft gedaan. Hitler was naar eigen zeggen ‘een slaapwandelaar’ die bij elke stap gedreven werd door een kracht die groter was dan hizelf. Maar is daarmee alles gezegd over het ultieme kwaad dat hij heeft begaan?
Wittgenstein had samen samen met Hitler nog op de basisschool gezeten in Linz. De Australische schrijver Kimberley Cornish schreef er een roman over: The Jew of Linz (1998). Hij ging er zelfs van uit dat Hitler en Wittgenstein in dezelfde klas hebben gezeten. Door archiefonderzoek in Linz is inmiddels aan het licht gekomen dat Wittgenstein in een andere klas zat en dus nooit naast Hitler in de schoolbank heeft gezeten.
Hoe dan ook, al filosoferend kwam Wittgenstein tot de ontdekking dat het ver- stand alleen een instrument in dienst van het goede kan zijn, als het in handen is van een goed mens.Letterlijk schreef Wittgenstein: ‘Het feit dat de goede man goed is, is geen gevolg van zijn denkvermogen maar van de fantasie die hij bezit. Voor de goede man is ethiek een manier van leven, geen systeem van proposities.’Gecireerd door Janik en Toulmin in Het Wenen van Wittgenstein).
Wittgenstein moet hebben beseft dat daarmee het omgekeerde ook mogelijk was. Het verstand kan evengoed een instrument van het kwaad worden als het in handen is van een slecht mens. Maar als het bewustzijn ook in een waaktoestand niet kan uitsluiten dat het een waan verkeert, hoe kan het kwaad dan nog van het goede onderscheiden worden? Bestaat er dan nog een verschil tussen de hemel en de hel? Voor het verstand helaas niet, maar voor wat dan nog wel?
Wat is de rol van de taal bij het creëeren van een waanwereld, bijvoorbeeld de waan die ten grondslag lag aan het ultieme kwaad van de Holocaust? Thomas Pegelow Kaplan heeft daar een boek over geschreven: The Language of Nazi Genocide (2009). Hij analyseert daarin exact de lagen van betekenis in het nazi-idioom. Het eerste wat je moet doen als je als totalitaire tiran een misdadig plan hebt, is het bedenken van een nieuw soort taal. Taal creëert de wereld, en dat is precies wat de nazi’s wilden, een geheel nieuwe wereld creëren, waarin de Joodse cultuur van de aardbodem verdwenen zou zijn. Zo heeft taal een belangrijke rol gespeeld in het welslagen van de Holocaust.
Hitler maakte op vernuftige wijze gebruik van een verhullende wijze van spreken. In zijn beroemde tafelgesprekken die genotuleerd werden in Berlijn, kom je telkens weer dat maskerende taalgebruik tegen. Soms lijkt het op een wat aparte vorm van humor, als er gesproken wordt over ‘de goede bedoelingen’ ten aanzien van de Joden, die alleen maar naar de moerassige gebieden van Oost-Europa zouden worden afgevoerd, terwijl alle aanwezigen aan tafel wisten wat er werkelijk gaande was. Het woord ‘vernietiging’, dat nam je niet in de mond. Wie kwaad wil, verzacht zijn woorden, zoals Poetin sinds de invasie van Oekraïne spreekt van ‘een speciale militaire operatie’ in plaats van ‘een oorlog’. En zoals Nederlanders na de oorlog spraken van ‘een politionele actie’ tegen Indonesië, in plaats van ‘een oorlog’.
Hoe dan ook, tot 1939 verpakte Hitler dit voornemen van een totale vernietiging van de Joden altijd in verhullende taal. Als hij over de Joden sprak, dan sprak hij over Entfernung, Aufraümung en later Endlösung, maar nooit over Vernichtung. Het verhullende of eufemistische taalgebruik was typerend voor de nazi’s. In haar boek The War Paganist the Jews, heeft Lucy Dawidowicz alle aandacht gericht op de ontrafeling van een ‘geheimtaal’ van de nazi’s die alleen voor insiders duidelijk was. Anders gezegd, hoe kun je liegen met taal zonder dat de leugen als leugen te herkennen is? In die kunst waren de nazi’s uiterst bedreven. Het is soms moeilijk om hun gecodeerde taal werkelijk te doorgronden.
Het meest navrante voorbeeld is de bekende spreuk ‘Arbeid macht frei’ op de toegangspoort van Auschwitz. Sommigen hebben dit ogevat als een macabere variant van zwarte humor, galgenhumor of sadistische ironie. Maar wellicht zit er meer achter. De waarheid kun je verpakken in een leugen. Dat is een macaber vermogen, dat schuil gaat in de taal zelf en dat in ‘de taal van de waan’ expliciet tot uiting komt. Een waarheid kan immers ook in de waan worden begrepen, als de waan door degene die er mee behept is niet als zodanig wordt ervaren.
Het is niet ondenkbaar dat de bedenkers van het opschrift Arbeid macht frei werkelijk geloofd hebben in de waarheid van die woorden. Het was een vernietigingskamp en de dood zou voor de Jood een bevrijding zijn. Dat is op het oog een waanzinnige gedachte, maar het kan ook een waanidee zijn geweest dat in zijn eigen context letterlijk waarheid werd.